ECLI:NL:RVS:2013:2433

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201207725/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, die op 30 juli 2012 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De minister had op 13 juli 2012 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling beroep aantekende. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de minister en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister, nu staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De staatssecretaris betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat er geen standpunt was over de geloofwaardigheid van de vreemdeling en zijn relaas over de positie van zijn oom binnen de Mouvement des Forces Démocratiques de la Casamance (MFDC). De staatssecretaris stelde dat de voorzieningenrechter had verzuimd om het standpunt van de staatssecretaris te toetsen aan de beroepsgronden van de vreemdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat het hoger beroep gegrond was.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het besluit van 13 juli 2012 opnieuw moest worden getoetst aan de beroepsgronden die in eerste aanleg waren aangevoerd. De vreemdeling had in beroep betoogd dat hij bij terugkeer naar Senegal een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De staatssecretaris had echter niet aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling daadwerkelijk gevaar liep, en de Afdeling oordeelde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een vergunning op grond van het traumatabeleid. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

201207725/1/V2.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 30 juli 2012 in zaken nrs. 12/22542 en 12/22539 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, nu hierin een standpunt ontbreekt over de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling over de positie van zijn oom binnen de Mouvement des Forces Démocratiques de la Casamance (hierna: de MFDC). Hij betoogt dat de voorzieningenrechter aldus heeft miskend dat de geloofwaardigheid van de gestelde hoge positie van deze oom niet bepalend is voor het wel of niet geloofwaardig achten van het door de vreemdeling gestelde gevaar van de zijde van de MFDC. Een verband tussen de MFDC en de dood van zijn vader, alsmede de verdwijning van zijn broer is op zichzelf al ongeloofwaardig, aangezien dit verband enkel op vermoedens is gestoeld.
2.1. Door het besluit reeds vanwege het ontbreken van een standpunt over de gestelde positie van de oom van de vreemdeling als onvoldoende deugdelijk gemotiveerd te vernietigen, heeft de voorzieningenrechter nagelaten het standpunt van de staatssecretaris over het belang van dit relaas van de vreemdeling te toetsen, in het licht van hetgeen tegen het geloofwaardigheidsoordeel van de staatssecretaris in beroep is aangevoerd. De staatssecretaris heeft zich immers op het standpunt gesteld dat deze positie niet kan afdoen aan het feit dat de vreemdeling het verband tussen de MFDC en de dood van zijn vader en de verdwijning van zijn broer enkel op vermoedens heeft gebaseerd.
Reeds hierom slaagt de grief.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 juli 2012 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. In beroep klaagt de vreemdeling dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Senegal een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden loopt. Hij wijst op hetgeen hij verklaard heeft onder meer over de dood en begrafenis van zijn vader en dat hij nooit meer iets van zijn broer heeft vernomen. In dit kader wijst hij ook op algemene informatie over toegenomen gewelddadigheid van de MFDC, waaruit blijkt dat het risico dat hij stelt wel degelijk aannemelijk is, aldus de vreemdeling.
4.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling vanaf zijn dertiende jaar tijdens schoolvakanties door leden van de MFDC is ingewijd in deze groepering en trainingen heeft gekregen. De staatssecretaris heeft zich in het besluit allereerst op het standpunt gesteld dat de vrees voor geweld van de zijde van de MFDC niet gestaafd kan worden met de dood van de vader en de verdwijning van de broer van de vreemdeling. Het gestelde verband tussen deze gebeurtenissen en de MFDC is niet met gegevens of bescheiden gestaafd, en de vreemdeling heeft zijn verklaringen hierover enkel gebaseerd op vermoedens van derden. Vervolgens heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat noch uit de verklaringen van de vreemdeling, noch uit het door hem overgelegde rapport, noch uit andere openbare, objectieve informatiebronnen, blijkt dat de vreemdeling vanwege het verlaten van Casamance door de MFDC als verrader wordt of zal worden aangemerkt en bij terugkeer in een voor hem gevaarlijke situatie in de negatieve aandacht van de MFDC staat. Bovendien is de vreemdeling ruim twee jaar geleden vertrokken uit Senegal en is niet gebleken van enige aanwijzing dat hij wordt gezocht door de MFDC, aldus de staatssecretaris.
4.2. Door enkel te verwijzen naar verklaringen die door de staatssecretaris zijn betrokken bij de beoordeling van het gestelde risico kan niet worden afgedaan aan het oordeel van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van hetgeen door de vreemdeling over de dood van zijn vader en de verdwijning van zijn broer en het daarmee voor hem samenhangende risico is verklaard. Met het beroep op de algemene gewelddadigheid van de MFDC kan dit evenmin, wat daar verder ook van zij, reeds omdat uit de hiertoe ingebrachte stukken niet kan worden afgeleid dat er specifiek onderscheidende kenmerken zijn die maken dat aannemelijk kan worden gemaakt dat hij het door hem gestelde risico zal lopen bij terugkeer naar het land van herkomst.
5. In beroep betoogt de vreemdeling voorts dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het traumatabeleid als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Daartoe voert hij aan dat hij voldoet aan de voorwaarden van dat beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Reeds omdat de vreemdeling ter toelichting van dit betoog volstaat met verwijzing naar omstandigheden die door de staatssecretaris bij de beoordeling van zijn aanvraag zijn betrokken, kan dit niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 30 juli 2012 in zaak nr. 12/22539;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Bossmann
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
314-754.