ECLI:NL:RVS:2013:2419

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201309155/1/A1 en 201309155/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van gedeputeerde staten bij aanwijzing omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op het hoger beroep van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college van GS had op 7 mei 2013 een aanwijzing gegeven aan het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, waarbij het kantoorgebouw op het perceel Voorschoterweg 23G te Valkenburg geen deel meer uitmaakte van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank Den Haag had deze aanwijzing op 21 augustus 2013 vernietigd, waarna het college van GS in hoger beroep ging.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het college van GS niet bevoegd was om de reactieve aanwijzing te geven, omdat het college geen zienswijze had ingediend tegen het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde terecht dat de bevoegdheid om een aanwijzing te geven afhankelijk is van het indienen van een zienswijze, wat in dit geval niet was gebeurd. Het college van GS voerde aan dat het niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, omdat het ontwerpbesluit niet aan hen was toegezonden. De voorzitter oordeelde echter dat, ondanks het ontbreken van een zienswijze, het college van GS niet bevoegd was om de aanwijzing te geven.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens wordt het college van GS veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan zowel het college van burgemeester en wethouders van Katwijk als aan 3VE OG B.V. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen in het kader van de Wabo en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten.

Uitspraak

201309155/1/A1 en 201309155/2/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2013 in zaken nrs. 13/4866 en 13/4912 in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 3VE OG B.V., gevestigd te Katwijk,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college van GS) aan het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (hierna: het college) een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), ertoe strekkende dat het kantoorgebouw op het perceel Voorschoterweg 23G te Valkenburg geen deel blijft uitmaken van de verleende omgevingsvergunning.
Bij uitspraak van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank de door het college en 3VE OG B.V. daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 7 mei 2013 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college van GS hoger beroep ingesteld. Tevens heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en 3VE OG B.V. hebben een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2013, waar het college van GS, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door H. Veltmeijer, bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, zijn verschenen. Voorts is daar 3VE OG B.V., vertegenwoordigd door drs. N. Domburg en A. Seinstra, bijgestaan door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Noordwijk, als partij gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
3° indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, wordt, in gevallen waarin toepassing is gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, en gedeputeerde staten of de inspecteur daaromtrent een zienswijze naar voren hebben gebracht, die niet is overgenomen, de beschikking op de aanvraag hun onverwijld toegezonden en wordt zij eerst zes weken na die toezending bekendgemaakt.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kunnen, in een geval als bedoeld in het eerste lid gedeputeerde staten, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het betrokken onderdeel van de beschikking op de aanvraag aan het bevoegd gezag een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening geven, ertoe strekkende dat het onderdeel geen deel blijft uitmaken van de beschikking op de aanvraag die is gegeven. De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, van die wet is op die aanwijzing niet van toepassing.
Ingevolge het derde lid, vermelden gedeputeerde staten in het besluit, houdende de aanwijzing, de daaraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die hen beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan hem toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zendt het bevoegd gezag, met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de wet, het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur.
3. Bij besluit van 19 maart 2013, verzonden 25 maart 2013, heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ONS B.V. op haar aanvraag van 24 februari 2012, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een kantoorgebouw op het perceel Voorschoterweg 23G te Valkenburg.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 3 juni 2013, dat zich onder de gedingstukken bevindt, heeft ONS B.V. per 18 december 2012 haar statutaire naam gewijzigd in 3VE OG B.V. Laatstgenoemde vennootschap dient daarom als de vergunninghoudster te worden aangemerkt.
4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college van GS, gelet op het bepaalde in artikel 3.13, tweede lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met het eerste lid van dat artikel, niet bevoegd was bij het besluit van 7 mei 2013 een zogenaamde reactieve aanwijzing op de verleende omgevingsvergunning te geven, nu het college van GS geen zienswijze als daar bedoeld tegen het ontwerpbesluit heeft ingebracht. De rechtbank is niet toegekomen aan beoordeling van eventuele verschoonbaarheid van het niet indienen van zienswijzen.
5. Het college van GS betoogt dat de rechtbank het besluit van 7 mei 2013 ten onrechte heeft vernietigd. Het voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat hem niet kan worden tegengeworpen geen zienswijze tegen het ontwerp van de omgevingsvergunning te hebben ingediend, nu het college, hoewel daartoe verplicht ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van het Bor, heeft verzuimd hem het ontwerpbesluit toe te zenden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 (zaak nr. 201202085/1/R1), stelt het college van GS zich daarom op het standpunt dat het, ondanks dat niet is voldaan aan de in artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo genoemde voorwaarde dat een zienswijze tegen het ontwerpbesluit moet zijn ingediend, toch bevoegd was om de reactieve aanwijzing te geven.
5.1. Het ontwerpbesluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft van 16 maart 2012 tot en met 26 april 2012 ter inzage gelegen. Van deze terinzagelegging is kennis gegeven in de Staatscourant (2012, 5288, van 15 maart 2012), op de website van de gemeente en tevens is daarvan mededeling gedaan in het plaatselijke weekblad "De Katwijksche Post" van 15 maart 2012. Niet in geschil is dat het ontwerpbesluit ten tijde van de terinzagelegging niet aan het college van GS is toegezonden.
Binnen de termijn van de terinzagelegging zijn tegen het bouwplan geen zienswijzen ingediend.
5.2. Naar ter zitting zijdens het college onweersproken is gesteld, heeft J. Dijkema, ambtenaar van de provincie, op 26 april 2012 telefonisch contact opgenomen met H. Veltmeijer, ambtenaar van de gemeente en betrokken bij de voorbereiding van het besluit, teneinde naar het bouwplan te informeren. Nadat dit gesprek, waarvan geen verslag is overgelegd, heeft plaatsgevonden, heeft Veltmeijer, naar niet in geschil is, op 2 mei 2012 de bij het ontwerpbesluit behorende stukken, te weten de ruimtelijke onderbouwing en het bouwplan zelf (de bouwtekeningen), alsnog aan het college van GS toegezonden. Uit de stukken blijkt dat de provincie en de gemeente vervolgens uitvoerig inhoudelijk met elkaar over het bouwplan in overleg zijn getreden. Uit in het dossier aanwezige e-mailberichten tussen het college en het college van GS van onder meer 3 mei 2012, 21 en 27 juni 2012 en 3 juli 2012, blijkt dat het college het bouwplan desgevraagd nader aan het college van GS heeft toegelicht en dat daarover alsnog afstemming heeft plaatsgevonden met het intergemeentelijk samenwerkingsverband "Holland-Rijnland". In september 2012 heeft een gesprek over het bouwplan plaatsgevonden tussen het college van GS, het college en 3 VE OG B.V. Uit een e-mailbericht van 24 januari 2013 van gedeputeerde Veldhuijzen van de provincie aan wethouder Binnendijk van de gemeente Katwijk, kan worden afgeleid dat de provincie uiteindelijk een negatief standpunt heeft ingenomen ten aanzien van het bouwplan, welk standpunt heeft geresulteerd in het besluit van 7 mei 2013.
5.3. De rechtbank is onder vorenvermelde omstandigheden terecht tot het oordeel gekomen dat het aan het college van GS niet vrijstond een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo, te geven, nu vast staat dat geen zienswijze als daar bedoeld is ingediend.
Weliswaar betoogt het college van GS terecht dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, er bijzondere omstandigheden denkbaar zijn waaronder, ondanks dat niet tijdig een zienswijze is ingediend, het college van GS niettemin bevoegd moet worden geacht een reactieve aanwijzing te geven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 in zaak nr. 201202085/1/R1), echter die bijzondere omstandigheden doen zich hier niet voor. Anders dan het college van GS betoogt, kan het niet indienen van zienswijzen in dit geval niet verschoonbaar worden geacht. Weliswaar heeft het college het ontwerpbesluit, ondanks zijn plicht daartoe, niet aan het college van GS toegezonden, maar niet in geschil is dat de ruimtelijke onderbouwing en het bouwplan, in de vorm van de bouwtekeningen, op 2 mei 2012 alsnog aan het college van GS zijn toegezonden. Daarnaast is gebleken dat daarna tussen het college van GS en het college uitvoerig overleg is gevoerd over het bouwplan en aannemelijk is dat in dat overleg op enig moment aan het college van GS is medegedeeld dat het ontwerpbesluit reeds ter inzage had gelegen, zoals het college en 3 VE OG B.V. hebben gesteld. In het hiervoor vermelde e-mailbericht van 21 juni 2012 van H. Veltmeijer aan Dijkema en Wassens van de provincie, wordt in elk geval verwezen naar de brief, die op 6 juni 2012 aan het samenwerkingsverband Holland-Rijnland is verstuurd. In genoemde e-mail wordt vermeld: "De brief naar Holland Rijnland met informatie over de SER-ladder is bijgevoegd." In de desbetreffende brief wordt in de vierde alinea vermeld: "Een ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft onlangs ter inzage gelegen".
Hoewel het college van GS reeds gelet hierop redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat het ontwerpbesluit op dat moment reeds ter inzage had gelegen, heeft het er niet voor gekozen om alsnog zo spoedig mogelijk een zienswijze in te dienen, maar heeft het, zoals hiervoor onder 5.2 weergegeven, daarentegen ervoor gekozen de weg van het inhoudelijk overleg over het bouwplan te volgen. Eerst na het verstrijken van de beroepstermijn van de verleende vergunning, welke op 25 maart 2013 is ingegaan en op 6 mei 2013 was geëindigd, is de reactieve aanwijzing pas gegeven.
5.4. Nu, bovenstaande omstandigheden in aanmerking genomen, het college van GS geen zienswijze heeft ingediend, was het niet bevoegd een reactieve aanwijzing te geven. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Het college van GS dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij het college van burgemeester en wethouders van Katwijk in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 3VE OG B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013
641.