201305957/1/V1.
Datum uitspraak: 5 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 juni 2013 in zaak nr. 12/4418 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2012 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise handschriftonderzoek te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte de door hem aangehaalde rechtsoverweging 2.4.2 van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2010 in zaak nr. 200907879/1/V1 niet als richtinggevend heeft aanvaard en niet overeenkomstig die overweging de resultaten van het handschriftonderzoek louter als een technische beoordeling heeft aangemerkt, die de bestuursrechter in een asielprocedure kan controleren zonder dat de desbetreffende vreemdeling een contra-expertise overlegt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise handschriftonderzoek derhalve geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, aldus het COa.
1.1. Omdat de Afdeling in rechtsoverweging 2.3 van haar uitspraak van 19 september 2013 in zaak nr. 201204918/1/V1 omwille van de rechtseenheid in vreemdelingenzaken is teruggekomen van rechtsoverweging 2.4.2 van voormelde uitspraak van 19 maart 2010 faalt het betoog van het COa dat de vreemdeling de juistheid van de resultaten van het vergelijkend onderzoek dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) naar de betwiste handtekening van de vreemdeling op een door hem overgelegd document van een advocatenkantoor te Zanzibar heeft verricht, door de bestuursrechter in de asielprocedure kan laten controleren zonder een contra-expertise over te leggen. Wat er ook zij van de door het COa gemaakte vergelijking tussen een handschriftonderzoek en een documentenonderzoek - volgens het COa betreft het in beide gevallen onderzoeken die tot stand komen door vergelijking met referentiemateriaal - geldt, in het licht van voormelde uitspraak van 19 september 2013, voor een handschriftonderzoek dat, anders dan het COa meent, de beoordeling of een betwiste handtekening authentiek of vervalst is een specifieke deskundigheid vereist die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, het COa, noch de bestuursrechter heeft. De desbetreffende vreemdeling kan dan ook de uitkomst van een zodanige beoordeling door het NFI slechts met succes bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport. Dat de rechtbank in de door de grief aangevochten overweging de door het COa gemaakte vergelijking tussen een documentenonderzoek en een handschriftonderzoek niet heeft gevolgd, leidt dan ook niet tot het door het COa beoogde doel, omdat zij, gelet op het vorenstaande, terecht tot het oordeel is gekomen dat het COa het besluit van 13 januari 2012 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. Het COa moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2013
32.