ECLI:NL:RVS:2013:2398

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201303297/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 december 2013 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 4 februari 2013 besloten om bestuursdwang toe te passen tegen [appellante] wegens het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een boodschappentas met papier die op 18 februari 2013 was aangetroffen naast een inzamelvoorziening. De kosten van deze bestuursdwang, in totaal € 115,00, werden voor rekening van [appellante] gesteld.

[appellante] had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 november 2013 heeft het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, zijn standpunt toegelicht. [appellante] betoogde dat zij niet in redelijkheid bestuursdwang had kunnen worden opgelegd, omdat zij de intentie had om haar afval op de juiste manier aan te bieden. Ze stelde dat de inzamelvoorziening vol was en dat ze niet bekend was met de regels omtrent het aanbieden van afval.

De Raad van State overwoog dat [appellante] op de hoogte had moeten zijn van de regels, aangezien de inzamelvoorzieningen waren voorzien van informatie over de toepassing van bestuursdwang. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten tot de toepassing van bestuursdwang, ook al was de inzamelcontainer vol. Daarnaast werd overwogen dat de kosten van de bestuursdwang terecht op [appellante] werden verhaald, omdat er geen aanleiding was om van het beginsel van kostenverhaal af te wijken. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201303297/1/A4.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het college zijn besluit om op 4 februari 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 115,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 6 maart 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013 waar het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening is, voor zover van belang, het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast de inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een boodschappentas met papier, die op 18 februari 2013 is aangetroffen naast een inzamelvoorziening ter hoogte van de Van der Takstraat 194 te Rotterdam. Vaststaat dat [appellante] de boodschappentas in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in verbinding met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.
3. [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid jegens haar spoedeisende bestuursdwang mocht toepassen. Zij voert aan dat zij de intentie heeft gehad om de boodschappentas met papier op de juiste wijze ter inzameling aan te bieden. De voor papier bestemde inzamelvoorziening, die ten opzichte van haar woning niet de dichtstbijzijnde inzamelvoorziening is, was volgens haar vol. [appellante] veronderstelde, zo stelt zij, dat bij plaatsing van haar boodschappentas met papier naast de inzamelvoorziening het papier zou worden ingezameld. Zij heeft er nadrukkelijk voor gekozen het papier niet in een inzamelvoorziening voor restafval te doen. Volgens [appellante] was zij niet bekend met de wijze waarop papier ter inzameling moet worden aangeboden en had het college haar eerst een waarschuwing moeten geven voordat tot handhaving werd besloten.
3.1. In de gemeente Rotterdam zijn inzamelvoorzieningen voorzien van een sticker waarop staat dat bij het niet gebruik maken van de container bestuursdwang wordt toegepast en de kosten daarvan worden verhaald op de overtreder. [appellante] kon dan ook reeds hierom op de hoogte te zijn van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moesten worden aangeboden. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid bestuursdwang heeft kunnen toepassen zonder haar eerst een waarschuwing te geven. De omstandigheid dat een inzamelcontainer vol was en dat [appellante] de intentie had om haar afval op juiste wijze aan te bieden, vormt evenmin grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de toepassing van bestuursdwang.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat gelet op haar geringe inkomen de kosten verbonden aan de toepassing van spoedeisende bestuursdwang redelijkerwijze niet voor haar rekening kunnen komen.
4.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201002541/1/H3), kan voor het maken van een uitzondering op het beginsel van kostenverhaal onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.
4.2. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Het college heeft dan ook de kosten voor verwijdering van de boodschappentas in redelijkheid op haar kunnen verhalen. De hoogte van het inkomen van [appellante], wat daar ook van zij, hoefde voor het college geen aanleiding te vormen om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
163-778.