ECLI:NL:RVS:2013:2390

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201302608/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de vereveningsbijdrage Zvw 2008 door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 december 2013 uitspraak gedaan in het beroep van VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen het College voor zorgverzekeringen. Het geschil betreft de definitieve vaststelling van de vereveningsbijdrage Zvw 2008 door het college, welke op 29 maart 2012 is vastgesteld. VGZ heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, dat door het college op 6 februari 2013 ongegrond is verklaard. Hierop heeft VGZ beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad heeft de zaak op 29 oktober 2013 ter zitting behandeld, waarbij VGZ werd vertegenwoordigd door mr. W.I. Koelewijn en ir. T.W. Bouw, en het college door mr. M. van Dijen, drs. M.C. Hagen en drs. L.J.M. de Heij. De kern van het geschil draait om de vraag of het college de door VGZ aangeleverde kosten voor verzekerden die niet tijdig in het Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ) zijn opgenomen, ten onrechte heeft verlaagd. VGZ betoogt dat de kosten voor deze verzekerden, ondanks hun late opname, in de Jaarstaat Zvw 2010 tijdig zijn aangeleverd en dat het college deze kosten had moeten herberekenen.

De Raad overweegt dat de vaststelling van de vereveningsbijdrage op basis van het werkelijke aantal verzekerden en de werkelijke verdeling van de verzekerdenkenmerken dient te geschieden, mits de benodigde gegevens tijdig zijn aangeleverd. Aangezien VGZ niet tijdig de burgerservicenummers van de 2.387 verzekerden in het RBVZ heeft opgenomen, kon het college deze verzekerden niet meenemen in de herberekening. De Raad concludeert dat het college terecht de kosten voor deze verzekerden buiten beschouwing heeft gelaten, omdat de benodigde gegevens niet tijdig waren aangeleverd. Het beroep van VGZ wordt dan ook ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft in deze uitspraak bevestigd dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het tijdig aanleveren van gegevens en dat het college niet kan afwijken van de wettelijke bepalingen omtrent de vaststelling van de vereveningsbijdrage. De uitspraak benadrukt het belang van correcte en tijdige gegevensuitwisseling tussen zorgverzekeraars en het college.

Uitspraak

201302608/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V., gevestigd te Arnhem,
appellante,
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft het college de vereveningsbijdrage Zvw 2008 voor VGZ definitief vastgesteld.
Bij besluit van 6 februari 2013 heeft het college het door VGZ hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft VGZ beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar VGZ, vertegenwoordigd door mr. W.I. Koelewijn, advocaat te Den Haag, en ir. T.W. Bouw, werkzaam bij VGZ, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Dijen, drs. M.C. Hagen en drs. L.J.M. de Heij, allen werkzaam bij het college, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) houdt de vaststelling van een bijdrage als bedoeld in artikel 32 in ieder geval in een herberekening van de bijdrage op basis van het werkelijke aantal verzekerden dat de zorgverzekeraar in het desbetreffende jaar had en de werkelijke verdeling van de verzekerdenkenmerken als bedoeld in artikel 32, derde lid, over die verzekerden, voor zover de daartoe benodigde gegevens tijdig bij het college zijn aangeleverd.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, draagt het college zorg voor het inrichten en in stand houden van een administratie, waarin van iedere verzekerde het sociaal-fiscaalnummer wordt opgenomen.
Ingevolge artikel 86, eerste lid, neemt de zorgverzekeraar het sociaal-fiscaalnummer van zijn verzekerden met het oog op de uitvoering van de zorgverzekering en van deze wet in zijn administratie op.
Ingevolge het tweede lid verifieert de zorgverzekeraar het sociaal-fiscaalnummer in relatie tot de bijbehorende persoonsidentificerende gegevens van de verzekerde indien daartoe aanleiding is.
Ingevolge het derde lid wordt bij gegevensuitwisseling tussen de zorgverzekeraars en de in de artikelen 88 en 89 genoemde personen en instanties, voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het sociaal-fiscaalnummer gebruikt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling elektronisch gegevensverkeer Zorgverzekeringswet (hierna: de Regeling) draagt de zorgverzekeraar er zorg voor dat voor elke bij die zorgverzekeraar verzekerde persoon het burgerservicenummer van de verzekerde wordt opgenomen in een centrale database, die wordt aangeduid als het Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (hierna: RBVZ).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, treft de zorgverzekeraar de voorzieningen die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de in de eigen administratie verwerkte gegevens en de in het RBVZ opgenomen gegevens juist en actueel zijn en op elkaar aansluiten en blijven aansluiten.
2. Bij het besluit van 29 maart 2012 heeft het college de door VGZ in de Jaarstaat Zvw 2010 opgegeven in aanmerking te nemen werkelijke kosten met € 5.249.736,00 verlaagd.
Aan het besluit van 6 februari 2013 heeft het college, voor zover thans nog van belang, ten grondslag gelegd dat het bij de definitieve vaststelling over 2008 geen kosten kan betrekken van verzekerden die door VGZ niet zijn meegenomen in de verzekerdenaantallen in het RBVZ.
3. VGZ betoogt dat het college de door haar in de Jaarstaat 2010 aangeleverde werkelijk gerealiseerde kosten ten behoeve van verzekerden die abusievelijk niet in het RBVZ zijn opgenomen, bij de definitieve vaststelling van de vereveningsbijdrage Zvw 2008 ten onrechte heeft verlaagd. VGZ voert daartoe aan dat de 2.387 verzekerden weliswaar niet tijdig in het RBVZ zijn opgenomen, maar dat de kostengegevens in de Jaarstaat tijdig zijn aangeleverd. Het college had de vereveningsbijdrage op basis van die aangeleverde kostengegevens moeten herberekenen.
3.1. Niet in geschil is dat VGZ 2.387 personen niet voor de daarvoor door het college gestelde datum van 1 juli 2010, en derhalve niet tijdig, met burgerservicenummer in het RBVZ heeft opgenomen.
3.2. De vaststelling van de vereveningsbijdrage wordt ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Zvw herberekend op basis van het werkelijke aantal verzekerden en de werkelijke verdeling van de verzekerdenkenmerken voor zover de daartoe benodigde gegevens tijdig bij het college zijn aangeleverd. Onder die benodigde gegevens dienen ingevolge artikel 86 van de Zvw de in relatie tot de bijbehorende persoonsidentificerende gegevens geverifieerde burgerservicenummers van de verzekerden te worden begrepen. Die burgerservicenummers dienen bovendien door de zorgverzekeraars ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding gelezen met artikel 4 van de Regeling in het RBVZ te worden opgenomen en actueel te worden gehouden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de burgerservicenummers noodzakelijk zijn om verzekerdenkenmerken aan verzekerden te koppelen en dat zonder deze gegevens de vereveningsbijdrage niet kan worden vastgesteld. Verzekerden waarvan het burgerservicenummer niet overeenkomstig de bovengenoemde bepalingen is opgenomen in het RBVZ, en dus niet kenbaar waren voor het college, kunnen derhalve niet worden aangemerkt als verzekerden als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Zvw waarvoor de daartoe benodigde gegevens tijdig bij het college zijn aangeleverd.
De gerealiseerde kosten in de door VGZ aangeleverde Jaarstaat 2010 hebben niet alleen betrekking op verzekerden als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Zvw. Anders dan VGZ betoogt, mocht het college de kosten die betrekking hebben op verzekerden waarvan het burgerservicenummer niet tijdig in het RBVZ is aangeleverd, buiten beschouwing laten. Daarbij is van belang dat de door VGZ in de Jaarstaat 2010 aangeleverde kostengegevens, voor zover zij betrekking hebben op verzekerden waarvan het burgerservicenummer niet in het RBVZ is opgenomen, niet kunnen worden gerelateerd aan verzekerdenkenmerken, zodat de vereveningsbijdrage voor die verzekerden niet op de juiste wijze kan worden berekend.
Het college heeft derhalve terecht slechts de verzekerden in de herberekening betrokken die door VGZ in het RBVZ met burgerservicenummer zijn opgenomen.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
362-705.