ECLI:NL:RVS:2013:2373

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201301181/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging voorschot kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 december 2012, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit, genomen op 21 februari 2012, hield in dat het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 werd gewijzigd vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen had het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het voorschot had herzien en dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces had plaatsgevonden. [appellante] stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet meer bevoegd was om het voorschot te herzien, omdat de termijn voor het indienen van een aanvraag voor de tegemoetkoming was verstreken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 november 2013 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellante] als de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen, zolang de tegemoetkoming nog niet is toegekend, het voorschot mag herzien. De bepalingen in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bieden geen grond voor de stelling van [appellante] dat het verstrijken van bepaalde termijnen leidt tot een onherroepelijke vaststelling van het voorschot. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding van [appellante] af, omdat de Awb geen mogelijkheid biedt tot schadevergoeding in geval van een ongegrond verklaard hoger beroep.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

201301181/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 december 2012 in zaak nr. 12/7700 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 voor [appellante] gewijzigd vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.P. Santokhi, werkzaam bij de stichting Stichting Gemeenschappelijke Organisatie Dienen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, blijft op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals deze gold ten tijde van belang, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, kent de Belastingdienst/Toeslagen, indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen 13 weken nadat de laatste in dit kader van belang zijnde aangifte inkomstenbelasting is ingediend, of, indien dit eerder is, binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt een aangifte inkomstenbelasting die is ingediend vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar geacht te zijn ingediend op 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar.
2. [appellante] voert tevergeefs aan dat de rechtbank het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden heeft geschonden, nu zij niet heeft aangegeven waarin die schending zou zijn gelegen. Voor zover [appellante] het inhoudelijk niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, kan zij haar standpunten voorleggen aan de Afdeling als de door de wetgever in zaken over kinderopvangtoeslag aangewezen hogerberoepsrechter, zoals zij heeft gedaan.
3. [appellante] betoogt voorts dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag niet meer mag herzien, omdat de Belastingdienst/Toeslagen gehouden is de tegemoetkoming definitief vast te stellen op het moment dat geen aanvraag voor het desbetreffende berekeningsjaar meer kan worden ingediend, dan wel de in artikel 19, eerste lid, van de Awir bedoelde termijn voor de tegemoetkoming is verstreken. Voorts kan een verzoek om informatieverstrekking, als bedoeld in artikel 18, slechts leiden tot vaststelling van de definitieve tegemoetkoming, en niet tot herziening van het voorschot, aldus [appellante].
3.1. Uit artikel 16, vierde lid, van de Awir volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen, zolang hij de tegemoetkoming nog niet heeft toegekend, de hoogte van het voorschot mag herzien. Dat artikel 15, eerste lid, van de Awir een termijn stelt tot wanneer een aanvraag om een tegemoetkoming kan worden ingediend en artikel 19, eerste lid, van die wet een termijn waarbinnen de Belastingdienst/Toeslagen tot toekenning van de tegemoetkoming dient te komen, maakt dit niet anders. Uit die bepalingen noch uit enige andere bepaling van de Awir, volgt dat het verstrijken van vorenbedoelde termijnen ertoe leidt dat de hoogte van het voorschot niet meer mag worden herzien.
Voorts blijkt uit de tekst van artikel 18 van de Awir noch uit het systeem van die wet, dat een informatieverzoek zoals bedoeld in die bepaling, slechts kan leiden tot toekenning van de tegemoetkoming, en niet tot herziening van de hoogte van het voorschot. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 50) volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen in verschillende fasen van de toekenningsprocedure gegevens en inlichtingen mag vragen, zoals voorafgaand aan de verlening van een voorschot, lopende de uitbetaling van het voorschot, voorafgaand aan toekenning van de tegemoetkoming of nadat de toekenning heeft plaatsgevonden. Voor het betoog dat een informatieverzoek in de weg staat aan herziening van een voorschot bestaat dan ook geen grond.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, kan de Afdeling, indien zij het hoger beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die deze partij lijdt.
Reeds omdat de Awb niet de mogelijkheid biedt schadevergoeding toe te kennen in geval het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, dient het verzoek van [appellante] om schadevergoeding te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
362-799.