ECLI:NL:RVS:2013:2363

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201300519/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerling tot vmbo-t en de rol van het bevoegd gezag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], de moeder van [leerling], tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van bestuur van de Dunamare Onderwijsgroep, hierna Dunamare, in redelijkheid kon besluiten om haar dochter niet toe te laten tot het vierde leerjaar van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo-t) op het Coornhert Lyceum te Haarlem. De zaak begon met een brief van 21 juli 2011 waarin de afdelingsleider van het Coornhert Lyceum meedeelde dat [leerling] niet kon worden toegelaten. Dit besluit werd later door Dunamare bevestigd en het bezwaar van [appellante] werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat Dunamare toelatingseisen mocht stellen en dat het niveau van [leerling] onvoldoende vaststond om toelating te rechtvaardigen.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2013 werd de zaak behandeld. [appellante] voerde aan dat het besluit van Dunamare in strijd met de wet was, omdat het stellen van aanvullende voorwaarden aan leerlingen met een beperking in strijd zou zijn met het verbod op discriminatie. De rechtbank oordeelde echter dat Dunamare een discretionaire bevoegdheid heeft bij de toelating van leerlingen en dat het beleid van Dunamare niet in strijd was met de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO).

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [leerling] het vmbo-t niveau aankon, en dat het voorstel van Dunamare om [leerling] te toetsen aan de Cito-leerlingvolgsysteem niet onredelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van Dunamare om [leerling] niet toe te laten tot het Coornhert Lyceum werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

201300519/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[leerling], tot het bereiken van de leeftijd van achttien jaar wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder, [moeder van leerling], wonend te Heemstede (hierna: [appellante]),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 november 2012 in zaak nr. 12-1874 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van bestuur van de Dunamare Onderwijsgroep (hierna: Dunamare).
Procesverloop
Bij brief van 21 juli 2011 heeft de afdelingsleider vmbo van het Coornhert Lyceum te Haarlem aan [appellante] meegedeeld dat haar dochter [leerling] niet kan worden toegelaten tot het vierde leerjaar op het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs - theoretische leerweg (hierna: vmbo-t).
Bij besluit van 16 september 2011 heeft Dunamare die beslissing bevestigd.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft Dunamare het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Dunamare heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.J. Slump, advocaat te Leersum, en Dunamare, vertegenwoordigd door mr. J.P. Dikker, advocaat te Hoofddorp, en S.C.G. de Boer, lid van het college van bestuur van Dunamare, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Anders dan Dunamare in zijn verweerschrift in hoger beroep aanvoert, ziet de Afdeling in de omstandigheid dat Adinda vanaf november 2012 onderwijs volgt aan een andere vmbo-school op het niveau vmbo-t, geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante] niet langer belang heeft bij het hoger beroep. Zoals [appellante] ter zitting heeft toegelicht, wenst Adinda nog altijd dat zij wordt ingeschreven op het Coornhert Lyceum en in staat wordt gesteld om het onderwijsprogramma vmbo-t aldaar te volgen. De enkele omstandigheid dat Adinda ondertussen onderwijs op een andere school volgt, maakt niet dat het belang bij het hoger beroep is komen te vervallen.
2. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (hierna: de WVO) kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO beslist het bevoegd gezag over de toelating van leerlingen.
3. Uit het rapport van 3 maart 2009 van kinderneuroloog R.J. Vermeulen, verbonden aan het VU medisch centrum, blijkt dat Adinda dyspraxie heeft, een stoornis bij het verwerken van informatie die tot motorische problemen kan leiden. Van september 2009 tot februari 2011 heeft Adinda de basisvorming van vmbo-basis doorlopen bij de Waterlelie, een school voor voortgezet speciaal onderwijs. In maart 2010 heeft de Waterlelie haar geadviseerd om door te stromen naar de vmbo-kaderberoepsgerichte leerweg.
[appellante] heeft het Coornhert Lyceum, een school voor vmbo-t, havo en vwo, verzocht om toelating van haar dochter in vmbo-t, leerjaar 4. Het Coornhert Lyceum heeft dit verzoek op basis van de door [appellante] toegezonden gegevens over Adinda afgewezen en [appellante] geadviseerd om zich te wenden tot scholen die de vmbo-kaderberoepsgerichte leerweg aanbieden.
In het besluit van 16 september 2011 heeft Dunamare te kennen gegeven dat het Coornhert Lyceum de toelating heeft geweigerd omdat onduidelijk is of Adinda geschikt is voor het niveau vmbo-t. Op grond van de door [appellante] overgelegde gegevens, waaronder het doorstroomformulier van de Waterlelie en het advies van de basisschool en van de klinisch psycholoog, kan dit onvoldoende worden bepaald. Dunamare heeft in het besluit voorgesteld om Adinda te laten testen conform het Cito leerlingvolgsysteem voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde. Daarnaast is voorgesteld om een psychologisch onderzoek te laten uitvoeren naar de haalbaarheid om het vmbo-t goed af te ronden.
[appellante] heeft dit voorstel van Dunamare in eerste instantie afgewezen. Bij brief van 10 januari 2012 heeft [appellante] Dunamare verzocht Adinda alsnog te testen, rekening houdend met haar dyspraxie. Dunamare heeft evenwel als voorwaarde gesteld dat Adinda eerst moet worden aangemeld op een school die alle leerwegen van het vmbo aanbiedt, alvorens de test kan worden afgenomen. [appellante] heeft hiermee niet ingestemd.
Bij het besluit op bezwaar van 15 maart 2012 heeft Dunamare het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard en geoordeeld dat Adinda op basis van haar resultaten niet zondermeer toelaatbaar is op het vmbo-t van het Coornhert Lyceum.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dunamare toelatingseisen mag stellen en dat, nu het niveau van Adinda onvoldoende vaststond, Dunamare in redelijkheid kon besluiten om Adinda niet toe te laten tot het vierde leerjaar van het Coornhert Lyceum.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van Dunamare om Adinda de toelating tot het Coornhert Lyceum te weigeren, in strijd met de wet is. Volgens [appellante] is het stellen van aanvullende toelatingsvoorwaarden aan leerlingen met een beperking ook in strijd met het verbod op willekeur en discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte en wordt aan Adinda het recht op onderwijs onthouden.
De rechtbank heeft tevens miskend dat het besluit van Dunamare op een ondeugdelijke feitelijke grondslag berust en op onzorgvuldige wijze is voorbereid, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van Adinda. Volgens [appellante] is Dunamare voorbij gegaan aan het eigen oordeel van [appellante] als bevoegd thuisonderwijzer en aan de adviezen van externe deskundigen, namelijk de kinderneuroloog en de psycholoog, die concluderen dat Adinda het vmbo-t aankan en dat de praktische leerwegen binnen het vmbo voor haar ongeschikt zijn. Bovendien is Dunamare voorbij gegaan aan voorstellen om vakdocenten van het Coornhert Lyceum in te zetten om inzicht te krijgen in het niveau van Adinda en om haar te plaatsen in een proefklas 4 vmbo-t en aan het aanbod van [appellante] om Dunamare te informeren over de voortgang van Adinda gedurende de periode van thuisonderwijs. Daarentegen is het door Dunamare voorgestelde nader onderzoek met behulp van een Cito-toets ongeschikt, omdat het geen rekening houdt met de bijzondere situatie van Adinda, aldus [appellante].
5.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de artikelen 27, eerste lid, van de WVO, en 2, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO, overwogen dat uit deze bepalingen volgt dat het bevoegd gezag een discretionaire bevoegdheid heeft bij de beslissing tot toelating van leerlingen tot een school voor voortgezet onderwijs en aan deze toelating voorwaarden mag stellen.
Dunamare hanteert als criterium voor de toelating van een leerling tot een school dat er voldoende kans moet zijn dat de leerling het verlangde onderwijsniveau aankan en een diploma haalt. Dit beleid sluit aan bij de doelstellingen van de WVO en het Inrichtingsbesluit WVO, die, samenvattend weergegeven, neerkomen op het volgen van een bij de opleiding behorend onderwijsprogramma en het behalen van een diploma dan wel getuigschrift. Een school mag hiertoe de geschiktheid van een leerling onderzoeken en nadere gegevens opvragen. Gelet hierop is het toetsingscriterium niet in strijd met de WVO en is het evenmin onredelijk.
5.2. Dunamare heeft de toelating van Adinda op het Coornhert Lyceum geweigerd, omdat op basis van de door [appellante] verstrekte gegevens onvoldoende vaststaat dat het halen van een diploma op het vmbo-t niveau voor Adinda tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de beschikbare informatie van de basisschool, van de Waterlelie en van externe deskundigen niet is gebleken dat het niveau vmbo-t voor Adinda zonder meer haalbaar is. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat Dunamare het door de moeder van Adinda gegeven thuisonderwijs aan Adinda en de in dat kader opgestelde informatie over haar voortgang, niet van doorslaggevende betekenis hoefde te achten voor de vaststelling van haar niveau, omdat deze informatie niet objectief en verifieerbaar geacht kan worden.
Het voorstel van Dunamare om duidelijkheid te krijgen over het niveau van Adinda door haar te toetsen volgens het Cito-leerlingvolgsysteem voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde op het niveau tweede leerjaar vmbo-t, waarna de resultaten rekening houdend met de dyspraxie van Adinda zullen worden beoordeeld, is niet onredelijk bezwarend voor Adinda. Niet aannemelijk is dat een dergelijk onderzoek ongeschikt is, teminder nu Adinda daarnaast psychologisch zou worden onderzocht. Daarbij kan de psycholoog die het vervolgonderzoek verricht vanuit eigen deskundigheid beoordelen in hoeverre het gerechtvaardigd is in het individuele geval belang te hechten aan de cito-resultaten. [appellante] heeft ook niet onderbouwd dat en waarom de door Dunamare gestelde voorwaarde dat Adinda moet worden ingeschreven op een school waar alle vormen van vmbo-onderwijs worden gegeven, omdat op een dergelijke school de voor een beoordeling van het niveau benodigde kennis aanwezig is, niet kan worden gevergd.
Gelet op het voorgaande is, anders dan [appellante] aanvoert, van willekeur of strijd met het verbod op discriminatie niet gebleken, en heeft Dunamare het belang van Adinda, namelijk dat zij onderwijs volgt dat voor haar geschikt is, voldoende bij de besluitvorming betrokken. Evenmin wordt aan Adinda het recht op passend onderwijs onthouden.
Het betoog faalt.
6. De gronden die [appellante] voor het overige naar voren brengt, heeft zij voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze gronden niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
362-756.