ECLI:NL:RVS:2013:2336

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
201210126/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 19 oktober 2012 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De minister had op 26 september 2012 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling in beroep ging. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de minister en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De staatssecretaris voerde aan dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn asielrelaas, met name met betrekking tot zijn reis naar Iran en de omstandigheden daar.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling met het overleggen van een e-ticket niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk naar Iran had gereisd. De getuigenverklaringen die de vreemdeling had overgelegd, waren niet afkomstig uit objectieve bronnen en konden daarom niet als doorslaggevend bewijs worden beschouwd. De Afdeling concludeerde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het besluit van de staatssecretaris niet deugdelijk was gemotiveerd.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.G. Lubberdink, en de leden mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, met mr. I.W.M.J. Bossmann als ambtenaar van staat.

Uitspraak

201210126/1/V2.
Datum uitspraak: 6 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 19 oktober 2012 in zaken nrs. 12/30784 en 12/30785 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris dient tevens te worden verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat hij zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat de reis van de vreemdeling naar Iran, de bijeenkomst in de ouderlijke woning in Iran en de daaruit voortgevloeide problemen en de terugreis naar Nederland ongeloofwaardig zijn. Hiertoe voert hij onder meer aan dat uit de door de vreemdeling in beroep overgelegde kopie van een e-ticket op naam van de vreemdeling van 1 juli 2012 voor een vlucht van Düsseldorf naar Teheran op 1 juli 2012 (hierna: het e-ticket) niet kan worden afgeleid dat de vreemdeling ook daadwerkelijk met deze vlucht is gereisd. Evenmin kan volgens de staatssecretaris doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de getuigenverklaringen, onder meer omdat deze verklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bronnen.
2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wijst de staatssecretaris een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af, indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.2. In het besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig is, omdat de vreemdeling geen door hem gebruikte documenten of ander bewijs van zijn reis naar Iran of zijn terugreis naar Nederland heeft overgelegd, hij geen consistente en verifieerbare verklaringen over deze reizen heeft afgelegd en evenmin een afdoende verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij niet meteen na aankomst in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend.
2.3. Zoals de staatssecretaris terecht in de grief betoogt heeft de vreemdeling met het enkele overleggen van het e-ticket niet aannemelijk gemaakt daadwerkelijk naar Iran te zijn gereisd. Met de overgelegde getuigenverklaringen heeft hij dit evenmin aannemelijk gemaakt. Hoewel de omstandigheid dat deze verklaringen afkomstig zijn van een broer van de vreemdeling, een kennis van die broer en een kennis van de vreemdeling niet betekent dat die verklaringen geen bewijskracht kunnen hebben, komt daaraan, nu de vreemdeling behoudens het e-ticket geen concreet bewijsmateriaal heeft overgelegd, niet de betekenis toe die de voorzieningenrechter daaraan heeft gehecht. De voorzieningenrechter heeft reeds hierom ten onrechte overwogen dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 19 oktober 2012 in zaak nr. 12/30784;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
De voorzitter is verhinderd w.g. Bossmann
de uitspraak te ondertekenen. ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013
314-691.