201308135/2/R1.
Datum uitspraak: 26 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend te IJmuiden, gemeente Velsen,
2. de gemeente Amsterdam en de naamloze vennootschap Havenbedrijf Amsterdam N.V., gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rietlanden Terminals B.V. en OBA Group B.V., beide gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Velsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zeezicht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], Amsterdam en het Havenbedrijf en Rietlanden en OBA beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar Amsterdam en het Havenbedrijf, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam, ir. W. Vlemmix en mr. J.E. Panneman, beiden werkzaam bij het havenbedrijf, Rietlanden en OBA, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, R.E. van der Linden, werkzaam bij de gemeente, en B. van de Bovenkamp en D. Hunsche, beiden werkzaam bij de milieudienst IJmond, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tata Steel IJmuiden B.V., vertegenwoordigd door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
[verzoeker sub 1]
2. [verzoeker sub 1] verzoekt om de werking van het plan op te schorten, voor zover dit betrekking heeft op de huursituatie op het Sluiseiland, totdat de in het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan genoemde brief is verzonden waarin is vastgelegd dat huurders het recht houden het pand te mogen bewonen totdat zij uit de gemeentelijke basisadministratie worden uitgeschreven.
2.1. De voorzitter overweegt dat reeds omdat de toegezegde brief na vaststelling van het plan op 8 november 2013 is verzonden, geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
De lichterlocatie
3. Amsterdam en het Havenbedrijf en Rietlanden en OBA richten zich tegen artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels. Het plan bevat in zoverre een milieukwaliteitsnorm voor de lichterlocatie die daarin volgens hen niet mag worden opgenomen. Zij betogen onder verwijzing naar de memorie van toelichting op de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro; Kamerstukken II 2002-2003, 28 916, nr. 3, blz. 22) dat deze norm niet voortvloeit uit de wet of de jurisprudentie en dat het gaat om een kwaliteitsnorm die betrekking heeft op een activiteit onderscheidenlijk bron die milieueffecten heeft op een groter schaalniveau dan het desbetreffende plangebied en daarom ondoelmatig is. Voorschriften bij een omgevingsvergunning ter zake van de lichteractiviteiten liggen eerder in de rede. De norm is ook ondoelmatig omdat de milieueffecten van het lichteren via een maximumtonnage in de planregels niet kunnen worden geregeld. Door toepassing van "best beschikbare technieken" kan het lichteren van een bepaald hoog tonnage uit milieuoogpunt beter zijn dan het lichteren van een lager tonnage zonder die toepassing. Voorts houdt de norm geen rekening met de aard van de te lichteren stof. Een kwantitatieve maximering heeft dus niet per definitie een gunstig effect op de milieukwaliteit. De tekst van artikel 14, lid 14.3.1, sluit voorts wat betreft de hoeveelheid solid fuels en ijzererts niet aan bij de aan het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam verleende milieuvergunning. De milieuvergunning kent indicatieve hoeveelheden voor die stoffen. De onderverdeling van de hoeveelheden solid fuels en ijzererts kan dus fluctueren, terwijl de planregels door maximale hoeveelheden vast te leggen voor die stoffen een andere onderverdeling uitsluiten, aldus Amsterdam en het Havenbedrijf en Rietlanden en OBA.
3.1. De raad stelt dat in artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels geen sprake is van een milieukwaliteitseis. Het gaat om een gebruiksbepaling teneinde te waarborgen dat de gewenste recreatieve en toeristische functies in de omgeving kunnen worden behouden en gerealiseerd. De norm strekt niet tot bescherming van het milieu maar tot bescherming van de functies in de omgeving. Het lichteren heeft emissies tot gevolg die strijdig zijn met de ruimtelijke functies in de omgeving. Zo al sprake is van een milieukwaliteitseis mag deze in het plan worden opgenomen. De mogelijkheden daartoe zijn onder de Wro verruimd. De bepaling is wel doelmatig uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Uitbreiding van de lichteractiviteiten is niet gewenst vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening vanwege de nautische onveiligheid die de bestaande lichteractiviteiten al met zich brengen. Lid 14.3.1 is afgestemd op de voor de lichterlocatie op 22 januari 1998 verleende milieuvergunning. Er is geen sprake van een planologische verslechtering, aldus de raad.
3.2. Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:
[…]
ter plaatse van de aanduiding:
e. "lichteren" is een lichtervoorziening toegestaan;
[…]
Ingevolge lid 14.3.1 mogen ter plaatse van de aanduiding "lichteren" de gronden worden gebruikt voor het lichteren van (zee)schepen met een jaarlijks maximum van:
a. 750.000 ton granen en veevoederderivaten;
b. 750.000 ton solid fuels;
c. 500.000 ton ijzererts,
waarbij het mindertonnage aan granen en veevoederderivaten mag worden vervangen door solid fuels en ijzererts.
3.3. Op de met de aanduiding "specifieke vorm van water - lichteren" aangegeven gronden in het Noorderbuitenkanaal is een overslaginrichting gevestigd, bestaande uit twee afmeerpalen. Daaraan meren zeeschepen af om door middel van "lichteren" te worden verlost van een deel van de lading. Daardoor vermindert de diepgang van het schip zodanig dat het Noordzeekanaal kan worden bevaren en Amsterdam kan worden bereikt.
3.4. Daargelaten of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in het plan maxima mogen worden gesteld aan de te lichteren hoeveelheden granen en veevoederderivaten, solid fuels en ijzererts, is naar het oordeel van de voorzitter onduidelijk of, zoals de raad stelt, hetgeen in de milieuvergunning is bepaald over de maximumtonnages is overgenomen in artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels. In de aanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, is bij de omschrijving van de aard van de inrichting en het gebruik dat van de inrichting zal worden gemaakt aangegeven dat het gaat om drijvende overslag van solid fuels (steenkolen, cokes, petroleum cokes etc.), ijzererts, granen en veevoederderivaten tot een totaal maximum van twee miljoen ton, waarin is begrepen een maximum van 750.000 ton granen en veevoederderivaten. Voorts staat bij de nadere omschrijving van de activiteiten in 1.2 dat in deze aanvraag het totale volume van granen en veevoederderivaten beperkt wordt tot 750.000 ton, omdat deze overslag de belangrijkste bijdrage levert aan de stofemissie. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen solid fuels en ertsen enerzijds en granen en veevoedergrondstoffen anderzijds. In 1.2.2 staat dat uitgegaan wordt van een jaarlijkse overslag van 750.000 ton solid fuels en 500.000 ton ijzererts en voorts dat indien de overslag aan granen en veevoedergrondstoffen minder dan 750.000 ton bedraagt het mindertonnage vervangen zal kunnen worden door solid fuels en ertsen. Voorshands kan niet worden uitgesloten dat het in de milieuvergunning bij solid fuels en ijzererts om indicatieve hoeveelheden gaat, terwijl artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels de maxima per categorie vastlegt. De voorzitter is er gelet daarop niet op voorhand van overtuigd dat het plan in zoverre in de bodemprocedure in stand zal blijven.
3.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Proceskosten
4. De raad dient ten aanzien van Amsterdam en het Havenbedrijf en Rietlanden en OBA op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Velsen van 20 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zeezicht", voor zover het betreft artikel 14, lid 14.3.1, van de planregels;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Velsen tot vergoeding van de bij verzoekers in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten:
- aan de gemeente Amsterdam en de naamloze vennootschap Havenbedrijf Amsterdam N.V. een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rietlanden Terminals B.V. en OBA Group B.V. een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Velsen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
- aan de gemeente Amsterdam en de naamloze vennootschap Havenbedrijf Amsterdam N.V. een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rietlanden Terminals B.V. en OBA Group B.V. een bedrag van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013
91.