201307936/2/R1.
Datum uitspraak: 26 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Dalfsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Dalfsen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door L.B. van Dam, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet voor het perceel [locatie] te Nieuwleusen in de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij".
3. Verzoeker wenst handhaving van de agrarische bestemming voor dit perceel, teneinde zijn plannen tot wijziging van de bedrijfsvoering te kunnen verwezenlijken. Volgens hem kunnen die wijzigingen plaatsvinden in de loop van 2014 en 2015, na de in april 2014 verwachte beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst met zijn buurman [buurman] en zodra de benodigde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is verleend. Sinds 2006 zijn steeds minimaal 15 merries en twee hengsten aanwezig geweest. De beoogde bedrijfsontwikkeling behelst het houden van 164 melkkoeien, 120 stuks vrouwelijk jongvee, 15 paarden en 15 opfokpaarden, waarvoor onder andere twee stallen moeten worden gebouwd. De planregeling voor zijn perceel zal, aldus verzoeker, aan die verwezenlijking in de weg staan.
4. De raad stelt dat de plannen van verzoeker met zijn perceel in een zeer laat stadium zijn ingediend, zodat daarop bij de vaststelling van het plan geen acht meer kon worden geslagen. Voorts betwijfelt de raad de haalbaarheid van de plannen. Verder komt de huidige bedrijfsvoering op het perceel bij de inwerkingtreding van het plan niet in het gedrang, aldus de raad.
5. De voorzitter overweegt dat de plannen van verzoeker pas op zijn vroegst medio 2014 kunnen worden uitgevoerd, daargelaten of de vergunning op grond van de Nbw 1998 zal worden verleend. Zodra deze vergunning is verleend, wil [verzoeker] weliswaar een nieuwe paardenstal oprichten, ter vervanging van een bestaand gebouw, maar hij heeft daarover ter zitting verklaard dat deze paardenstal niet in strijd is met het plan. Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat de huidige bedrijfsvoering onder het nieuwe plan kan worden voortgezet. De belangen van [verzoeker] zijn naar het oordeel van de voorzitter niet van dien aard dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Onder deze omstandigheden bestaat er geen spoedeisend belang om het verzoek tot schorsing van het bestreden besluit te honoreren.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013
91.