201308657/2/R2.
Datum uitspraak: 29 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Kom Cadzand Badhuisweg-Koolsweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R. Verduijn, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door G. Naeije, A. Berkckmoes en R. Louwes, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van 22 woningen langs de Badhuisweg en de Koolsweg te Cadzand.
3. [verzoeker] is eigenaar van het perceel dat plaatselijk bekend staat als [locatie] te Cadzand. Hij heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen wordt verleend. Ter zitting heeft de initiatiefnemer van het plan gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat de benodigde omgevingsvergunning wordt aangevraagd voordat uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De voorzitter is daarom van oordeel dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid.
4. [verzoeker] betoogt dat het plan niet voldoet aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Hij voert hiertoe allereerst aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde dat het plan past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. De stelling van het college dat de voorziene woningen zijn opgenomen op de gemeentelijke planningslijst, maakt volgens hem niet dat het plan in zoverre aan de wijzigingsvoorwaarde voldoet. In de tweede plaats voert [verzoeker] aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde dat het besluit pas wordt genomen nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wanneer eenmaal aangetroffen archeologische waarden blijkens rapportage van de archeologisch deskundige in voldoende mate zijn zekergesteld. Volgens [verzoeker] is uit het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek gebleken dat archeologische waarden aanwezig zijn. Het college heeft deze waarden echter niet op enigerlei wijze veilig gesteld, aldus [verzoeker]. Tot slot voert [verzoeker] aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde, inhoudende dat in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de oorspronkelijke ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken in het bouwplan zoveel mogelijk worden gerespecteerd, omdat het in het plan mogelijk gemaakte te bebouwen oppervlak groter is dan de bestaande oppervlakte van de schuur.
4.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.2. Blijkens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Kom Cadzand" hebben de percelen langs de Koolsweg en de Badhuisweg de bestemming "Agrarische Doeleinden" en de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO locatie C, D en E".
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemmingen van de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" te wijzigen, met inachtneming van de volgende algemene bepalingen:
a. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw mag het aantal woningen uitsluitend toenemen indien het woningbouw betreft die past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
c. een besluit tot planwijziging wordt pas genomen nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wanneer eenmaal aangetroffen archeologische waarden blijkens rapportage van de archeologische deskundige in voldoende mate zijn zekergesteld.
Ingevolge het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder c, aanhef en ten tweede, voor zover van belang, mogen binnen het op de kaart aangegeven gebied C, met de aanduiding "wijziging ex artikel 11 WRO toegestaan" bestemmingen geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd, teneinde de ruimtelijke en milieukwaliteit in Cadzand te versterken, met inachtneming van de volgende bepalingen: de bestemmingen mogen worden gewijzigd in "Woondoeleinden" al dan niet in combinatie met "Erven" en "Tuinen", met inachtneming van de bepalingen dat een wijziging slechts toelaatbaar is voor zover in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de oorspronkelijke ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken in het bouwplan zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
4.3. Blijkens de plantoelichting is het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid onder meer vastgelegd in de structuurvisie "Goed Leven" (hierna: de structuurvisie). In de structuurvisie staat dat bestaande woningbouwplannen, die een uitbreiding van de woningvoorraad inhouden en waarover bindende afspraken zijn gemaakt, indien mogelijk worden geschrapt of aangepast (minder woningen - meer kwaliteit).
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het woningbouwproject reeds deel uitmaakte van de gemeentelijke planningslijst voor woningbouw uit 2006. Bovendien zijn in het verleden bindende afspraken gemaakt over de bouw van woningen op deze locatie, zo heeft het college ter zitting toegelicht. In de plantoelichting is voorts uiteengezet dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Gelet op de behoefte was het schrappen van de woningbouwplannen niet noodzakelijk, maar de plannen zijn aangepast door het aantal woningen terug te brengen van 30 naar 22, zo heeft het college toegelicht. [verzoeker] heeft zijn stellingen dat in het verleden geen bindende afspraken zijn gemaakt over het woningbouwproject en dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen niet nader onderbouwd. De voorzitter ziet daarom op voorhand geen aanleiding om aan hetgeen het college in dit verband heeft gesteld te twijfelen. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestigingsbeleid.
4.4. Ten aanzien van het betoog dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarde dat een besluit tot planwijziging pas wordt genomen nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wanneer eenmaal aangetroffen archeologische waarden blijkens rapportage van de archeologische deskundige in voldoende mate zijn zekergesteld, overweegt de voorzitter het volgende. Deze wijzigingsvoorwaarde strekt met name tot het behoud van monumenten van archeologie. Voor [verzoeker] gaat het echter om het belang dat ter plaatse van zijn perceel geen aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt en meer in het algemeen om het belang van het behoud van de woonomgeving. De wijzigingsvoorwaarde strekt daarom naar voorlopig oordeel van de voorzitter kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor [verzoeker] in deze procedure bescherming zoekt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011 in zaak nr. 201012799/1/R2. Gelet op artikel 8:69a van de Awb bestaat dan ook de verwachting dat hetgeen [verzoeker] in dit verband heeft aangevoerd niet zal leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de voorzitter af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
4.5. Verder is in de plantoelichting ten aanzien van gebied C, de hoek van de Badhuisweg-Prinsestraat-Koolsweg, uiteengezet dat de stedenbouwkundige inzet voor dit gebied is gericht op het herstel van de beeldkwaliteit van het aanvankelijke aanwezige cultuurhistorische bouwcomplex. Het plan voorziet daarom in een nieuw L-vormig woongebouw met een goothoogte van maximaal 4 m en een nokhoogte van maximaal 10 m. Vorm en hoogte verwijzen naar die van de voormalige schuur, zo is in de plantoelichting vermeld. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het plan in zoverre de oorspronkelijke ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
5. [verzoeker] vreest dat het plan een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn perceel met zich zal brengen. Hij stelt dat het plan leidt tot onaanvaardbare verkeersoverlast en een inbreuk op zijn privacy.
5.1. In de nota van zienswijzen heeft het college de stelling van [verzoeker] dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast weerlegd. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zijde van het college op dit punt onjuist zou zijn. Daarnaast bedraagt blijkens de verbeelding de kortste afstand tussen het bouwvlak op het perceel van [verzoeker] en het bouwvlak van de voorziene woningen ongeveer 4 meter. Volgens het college leidt het plan ertoe dat de achtertuin van één van de voorziene woningen grenst aan de zijtuin op het perceel van [verzoeker]. Het college heeft er op gewezen dat een dergelijke situatie niet ongebruikelijk is in de kern van een dorp. Het college stelt zich derhalve op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van [verzoeker]. De voorzitter acht dit standpunt op voorhand niet onredelijk.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [verzoeker].
6. [verzoeker] stelt dat het plan niet financieel uitvoerbaar is, omdat geen behoefte bestaat aan de voorziene woningen op de hoek van de Badhuisweg-Prinsestraat-Koolsweg en de te verwachten kosten wegens het aanpassen van de infrastructuur ter plaatse hoog zullen zijn.
6.1. In de plantoelichting is uiteengezet dat behoefte bestaat aan de voorziene woningen op de hoek van de Badhuisweg-Prinsestraat-Koolsweg. De voorzitter ziet in het aangevoerde voorshands geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voorts staat in de plantoelichting dat de ontwikkeling geheel zal worden bekostigd door de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst met de initatiefnemer gesloten, zo is in de plantoelichting vermeld. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het college zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand niet hoeft te worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
7. Tot slot stelt [verzoeker] dat het college niet heeft kunnen besluiten tot het niet vaststellen van een exploitatieplan. Volgens hem is niet inzichtelijk dat met de initiatiefnemer van het plan een anterieure overeenkomst gesloten.
7.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, kan in afwijking van het eerste lid bij een besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro worden besloten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.
7.2. In de plantoelichting is vermeld dat met de initiatiefnemer voor het verhaal van de gemeentelijke grondexploitatiekosten een anterieure overeenkomst is gesloten. Bij de stukken is voorts een zakelijke beschrijving van de inhoud van de anterieure overeenkomst gevoegd. Gelet op het voorgaande heeft het college naar het voorlopige oordeel van de voorzitter terecht afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat door middel van de anterieure overeenkomst het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Westland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013
683.