ECLI:NL:RVS:2013:2285

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
201304377/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en rechtsgeldigheid van overeenkomst met gastouderbureau

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag die aan [appellante] was toegekend voor het jaar 2007. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 30 maart 2012 besloten de toeslag te herzien en op nihil vast te stellen, waarbij het betaalde bedrag van de toeslag werd teruggevorderd. Dit besluit volgde op een eerdere aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag via gastouderbureau Kids2Oma, die zij in januari 2008 had ingediend. De Belastingdienst stelde dat [appellante] de kosten van de kinderopvang pas na het verstrijken van het berekeningsjaar had voldaan, wat in strijd zou zijn met de voorwaarden voor het verkrijgen van de toeslag.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, maar tegen deze uitspraak heeft zij hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de Belastingdienst niet aannemelijk had gemaakt dat [appellante] op het moment van de definitieve vaststelling van de toeslag op 15 april 2011 wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Bovendien was de herziening van de toeslag niet gerechtvaardigd op basis van de door de Belastingdienst aangevoerde argumenten.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 augustus 2012 vernietigd. Tevens werd het besluit van 30 maart 2012 herroepen, waardoor de eerdere toekenning van de kinderopvangtoeslag herleefde. De Belastingdienst werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201304377/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank geen van 9 april 2013 in zaak nr. 12/9463 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2007 toegekende kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld en het betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft de dienst het door haar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend om in het geding uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een toeslag in de door hem te betalen kosten van kinderopvang, indien die opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Op 29 januari 2008 heeft [appellante] toeslag over 2007 aangevraagd voor kinderopvang via gastouderbureau Kids2Oma.
Bij brieven van 17 november 2008, 30 januari 2009 en 16 april 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen om informatie en aanvulling daarvan gevraagd, te weten het jaaroverzicht over 2007 en facturen.
Bij besluit van 15 april 2011 heeft de dienst de toeslag vastgesteld.
Aan het besluit van 29 augustus 2012 heeft de dienst ten grondslag gelegd dat is gebleken dat [appellante] de kosten van kinderopvang over 2007 eerst ruim na het verstrijken van het berekeningsjaar heeft voldaan. Met het achteraf betalen van de kosten voldoet zij niet aan de voor aanspraak op toeslag gestelde eis dat kosten zijn gemaakt, aldus de dienst.
De rechtbank heeft geoordeeld dat zich een situatie voordoet, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder a en b, van de Awir, zodat de dienst de definitief vastgestelde toeslag mocht herzien. Voorts voldoet de door [appellante] met het gastouderbureau voor 2007 gesloten overeenkomst niet aan de eisen die de wet daaraan stelt, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar niet mocht tegenwerpen dat zij de kosten van kinderopvang voor 2007 pas in 2008 heeft betaald en de door haar gesloten overeenkomst wel aan de eisen voldoet.
4. Met het besluit van 15 april 2011 heeft de toekenning aan [appellante] van kinderopvangtoeslag over 2007 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van betrokkene te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft te kennen gegeven dat de herziening op de voet van artikel 21, eerste lid, aanhef onder a en onder b, van de Awir heeft plaatsgevonden.
5. [appellante] heeft in reactie op de hiervoor vermelde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie over de bij haar in 2007 opgekomen kosten van kinderopvang het daarvoor gebruikte antwoordformulier aan de dienst teruggezonden. Daarbij heeft zij een jaaroverzicht voor 2007 gevoegd, waarin de eigen bijdrage van de ouders is vermeld. De betaling van die eigen bijdrage blijkt daaruit niet. Door op basis van de door [appellante] aldus verstrekte gegevens de tegemoetkoming op 15 april 2011 definitief vast te stellen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid op basis van die gegevens uit te oefenen verloren. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de dienst, als hij heeft gedaan, na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele uitoefening van die bevoegdheid, maar de dienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij de definitieve vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van het ontbreken van bewijs van betaling van de eigen bijdrage.
De dienst heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat [appellante] op het moment van de definitieve vaststelling wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat zij dat behoorde te weten. Dat [appellante] na de vaststelling desgevraagd volgens de dienst niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2007 daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad, is hiertoe onvoldoende. Voor herziening met toepassing van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, bestond dan ook geen grond.
Voor herziening met toepassing van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Awir, is evenmin grond gelegen in de door de Belastingdienst/Toeslagen voor het eerst in verweer in beroep en hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat de door [appellante] met het gastouderbureau voor 2007 gesloten schriftelijke overeenkomst niet aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang, gestelde eisen voldoet. De dienst heeft dat niet aan de herziening ten grondslag gelegd.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 augustus 2012 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. Dat van 30 maart 2012 dient te worden herroepen. Dit betekent dat het besluit van 15 april 2011 herleeft.
7. De Belastingdienst dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2013 in zaak nr. 12/9463;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 augustus 2012, kenmerk BEZ13BT07;
V. herroept het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen 30 maart 2012, kenmerk 1750.37.012.T.07.6.0401;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellante] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 13,46 (zegge: dertien euro en zesenveertig cent);
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 268,00 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
47.