ECLI:NL:RVS:2013:227

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201209365/1/T1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de uitbreiding van een minicamping in Oostkapelle

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd op 10 juli 2013, wordt het hoger beroep van [appellante] behandeld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 augustus 2012. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Veere van een verzoek tot uitbreiding van een minicamping op het perceel [locatie] te Oostkapelle. Het college had op 6 oktober 2009 het verzoek van [appellante] afgewezen, waarna een reeks van juridische stappen volgde, waaronder een uitspraak van de rechtbank op 31 maart 2011 die het college opdroeg om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Na een heroverweging door het college, werd op 6 maart 2012 het bezwaar gegrond verklaard, maar het college voldeed niet volledig aan de eerdere opdracht van de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling stelt vast dat het college niet volledig heeft beslist op de aanvraag van [appellante] en dat er onduidelijkheid bestaat over de ontheffing die [appellante] had kunnen verkrijgen. De Afdeling draagt het college op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 6 maart 2012 te herstellen en, indien nodig, een nieuw besluit te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om volledig te beslissen op aanvragen.

Uitspraak

201209365/1/T1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Oostkapelle, gemeente Veere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 augustus 2012 in zaak nr. 12/2182 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college het verzoek van [appellante] om uitbreiding van haar minicamping op het perceel [locatie] te Oostkapelle (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2010 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Bij brief van 2 februari 2012 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar door het college.
Ter voldoening aan de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2011 heeft het college bij besluit van 6 maart 2012 het door [appellante] tegen het besluit van 6 oktober 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen.
Bij brief van 16 maart 2012 heeft [appellante] het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar ingetrokken, en de rechtbank laten weten dat het bij brief van 2 februari 2012 ingestelde beroep moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 6 maart 2012.
Bij uitspraak van 9 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en mr. M.J. Spierdijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. Het college heeft [appellante] eerder, bij gewijzigd besluit van 7 augustus 2008, ten behoeve van haar minicamping, een vergunning verleend voor vijftien standplaatsen.
Bij brief van 12 september 2009 heeft [appellante] het college ten behoeve van de uitbreiding van haar minicamping met tien standplaatsen, verzocht om ontheffing van de bij besluit van 21 juni 2007 door de raad van de gemeente Veere vastgestelde ‘Verordening kleinschalig kamperen 2008’ krachtens artikel 2, onder c, van die verordening (hierna: de verordening). Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college dit verzoek afgewezen op grond van artikel C van de beleidsregel ‘Behandeling/toewijzing uitbreidingsruimte kleinschalig kamperen 2008’ (hierna: de beleidsregel) waarin is bepaald dat aanvragen die zijn ingediend na de publicatiedatum van de beleidsregel, te weten 13 februari 2008, niet in behandeling worden genomen. Bij uitspraak van 31 maart 2011 heeft de rechtbank overwogen dat de beleidsregel in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het besluit van 2 maart 2010, waarbij het college het besluit van 6 oktober 2009 in stand heeft gelaten, vernietigd, en het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij brief van 11 juni 2010 heeft [appellante] het college verzocht ontheffing te verlenen krachtens artikel 2, onder c, van de verordening ten behoeve van een uitbreiding van haar minicamping met tien standplaatsen. In zijn vergadering van 20 december 2011 heeft het college de gevraagde ontheffing verleend.
3.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid, herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar beroep tegen het besluit van 6 maart 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met het besluit van 20 december 2011 volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen en dat het college met dat besluit heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 31 maart 2011. Volgens haar heeft zij met de aanvraag van 14 september 2009, naar aanleiding waarvan het college het besluit van 6 oktober 2009 heeft genomen, bedoeld een kampeerontheffing te verkrijgen met ingang van het kampeerseizoen 2010. Aangezien met het besluit van 20 december 2011 geen ontheffing met terugwerkende kracht is verleend voor de kampeerseizoenen 2010 en 2011, was zij gedurende die periode niet in staat de minicamping in de door haar gewenste omvang van 25 standplaatsen te exploiteren en heeft zij schade geleden, aldus [appellante].
4.1. Uit artikel 7:11 van de Awb vloeit voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, het bestuursorgaan, behoudens in het geval waarin enkele herroeping van dat besluit voldoende is, voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats stelt. Niet kan worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een nieuw besluit.
4.2. Door te oordelen dat met het verlenen van de ontheffing bij het besluit van 20 december 2011 volledig aan de bezwaren van [appellante] is tegemoetgekomen, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college bij het besluit van 6 maart 2012 ten onrechte heeft volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 6 oktober 2009 en herroeping van dat besluit onder verwijzing naar het besluit van 20 december 2011. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat het college met het besluit van 20 december 2011 geen nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag van 12 september 2009, zodat het niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank in haar uitspraak van 31 maart 2011. In dit verband wordt overwogen dat het college in het besluit van 6 maart 2012 enerzijds vermeldt dat bij [appellante] een belang bij het alsnog besluiten op de aanvraag van 12 september 2009 ontbreekt en anderzijds dat geen redenen aanwezig waren op grond waarvan die aanvraag had moeten worden afgewezen. Hierdoor is niet duidelijk of [appellante] gedurende de kampeerseizoenen 2010 en 2011 over de op 12 september 2009 aangevraagde ontheffing had kunnen beschikken en een camping met een omvang van 25 standplaatsen had kunnen exploiteren. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, had [appellante] er, in verband met de door haar gestelde schade, belang bij dat het college alsnog besluit of zij gedurende de bedoelde periode in het bezit had kunnen worden gesteld van de gevraagde ontheffing. De rechtbank heeft haar beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft voorts niet onderkend dat, nu het college niet volledig heeft beslist op de aanvraag van [appellante], het besluit van 6 maart 2012 in strijd met artikel 7:11, eerste en tweede lid, van de Awb is genomen.
5. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen om met inachtneming van overweging 4.2., het gebrek in het besluit van 6 maart 2012 binnen de hierna genoemde termijn, te herstellen. Zo nodig dient het daartoe een nieuw besluit te nemen. In dat geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Veere op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 4.2.:
1. het gebrek in het besluit van 6 maart 2012 te herstellen. Indien het college een nieuw besluit neemt, dient dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
2. de uitkomst aan de Afdeling en [appellante] mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
407-619.
Verzonden10 juli 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser