201302000/1/A4.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het college zijn beslissing om op 2 juli 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 23 januari 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een zak met huishoudelijke afvalstoffen die op maandag 2 juli 2012 om 9.00 uur is aangetroffen ter hoogte van het Isabellaland nummers 2032 tot en met 2130 te Den Haag. In dit geval was de vastgestelde inzameldag volgens de huisvuilkalender woensdag. Omdat in de huisvuilzak een acceptgiro is aangetroffen met daarop de adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] bestrijdt dat de Afvalstoffenverordening is overtreden. Uit het rapport van de toezichthouder dat ten grondslag ligt aan het besluit van 3 augustus 2012, volgt volgens hem dat de huisvuilzak is aangetroffen op het parkeerterrein naast het flatgebouw aan het Isabellaland met de nummers 2032 tot en met 2130. Dit parkeerterrein is een privéterrein dat geen deel uitmaakt van de openbare ruimte, zodat de huisvuilzak niet in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling is aangeboden, aldus [appellant].
3.1. Het rapport vermeldt niet waar de huisvuilzak precies is aangetroffen ten opzichte van het flatgebouw. Dat de zak is aangetroffen op het parkeerterrein naast het flatgebouw volgt, anders dan [appellant] meent, dan ook niet uit het rapport. Hij heeft dit evenmin anderszins aannemelijk gemaakt. Indien het parkeerterrein, zoals hij stelt, een privéterrein betreft dat slechts voor bepaalde bewoners van het flatgebouw toegankelijk is, ligt het niet voor de hand dat de toezichthouder zich op dit terrein heeft begeven en daar de huisvuilzak heeft aangetroffen.
Deze beroepsgrond faalt.
4. [appellant] stelt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij wijst er in dit verband op dat op de in de huisvuilzak aangetroffen acceptgiro weliswaar zijn adresgegevens zijn vermeld, maar met een andere naam. Hij wijst er verder op dat hij niet woont ter hoogte van het Isabellaland nummers 2032 tot en met 2130, maar aan [locatie].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
4.2. Blijkens de foto bij het rapport van de toezichthouder is in de huisvuilzak een acceptgiro van Wehkamp aangetroffen, gericht aan [persoon A], met het adres en de postcode van [appellant]. [persoon A] is blijkens het verslag van de hoorzitting in bezwaar niet te traceren en komt niet voor in de gemeentelijke basisadministratie als (voormalige) bewoner van het adres van [appellant]. Gelet op de daarop vermelde adresgegevens, gaat het college ervan uit dat de acceptgiro bij [appellant] is bezorgd, zodat deze tot hem te herleiden is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich onder deze omstandigheden op het standpunt mogen stellen dat de aangetroffen huisvuilzak herleidbaar is tot [appellant].
4.3. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. De afstand tussen zijn woning en de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen is niet zodanig groot dat het daarom niet aannemelijk zou zijn dat hij de huisvuilzak daar ter inzameling heeft aangeboden.
4.4. Deze beroepsgrond faalt.
5. [appellant] voert aan dat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hiertoe voert hij aan dat de huisvuilzak niet met spoed verwijderd hoefde te worden, nu niet is komen vast te staan dat de aangetroffen huisvuilzak daadwerkelijk ongedierte heeft aangetrokken.
5.1. Het college heeft in het besluit van 3 augustus 2012 en het besluit van 23 januari 2013 gemotiveerd waarom met toepassing van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht is overgegaan tot onmiddellijke verwijdering van de verkeerd aangeboden huishoudelijke afvalstoffen. Volgens het college is een spoedeisend belang gemoeid met de onmiddellijke verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huishoudelijke afvalstoffen, nu dergelijk afval een vuilaantrekkende werking heeft, ongedierte aantrekt en tot vervuiling van de openbare ruimte leidt.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de handhaving van wettelijke voorschriften als de onderhavige inzake de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in de regel een spoedeisend belang aanwezig is, gezien de mogelijke overlast en vervuiling door de verspreiding van op straat geplaatste afvalstoffen als zwerfvuil. Dit betekent dat voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang niet vereist is dat de verkeerd aangeboden huishoudelijke afvalstoffen daadwerkelijk ongedierte hebben aangetrokken. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte toepassing aan artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gegeven.
Deze beroepsgrond faalt.
6. [appellant] heeft in beroep de overige door hem in bezwaar ingediende gronden herhaald en ingelast.
6.1. In het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, dat aan het besluit van 23 januari 2013 ten grondslag is gelegd, is ingegaan op deze gronden. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze gronden onjuist is.
Deze beroepsgronden falen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
462-792.