201209741/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de stichting Stichting Niet door 't Lint, gevestigd te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, en anderen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het inpassingsplan "Westfrisiaweg".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Stichting Niet door 't Lint en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 201209433/1/R1 ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, Stichting Niet door ’t Lint en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.B. Mus, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, mr. A.J. van der Ven en mr. J.H. Geerdink, allen advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Intrekkingen
1. Ter zitting heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgrond dat wat betreft de gecumuleerde geluidbelasting ten onrechte geen rekening is gehouden met het geluid van het pompstation van het hoogheemraadschap op een afstand van ongeveer 200 m vanaf zijn woning, ingetrokken. [appellant sub 2] heeft voorts zijn beroepsgrond dat sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de realisering van de N23 Westfrisiaweg, ingetrokken.
[appellant sub 1] en Stichting Niet door ’t Lint en anderen hebben ter zitting hun beroepsgrond dat ten onrechte niet is uitgegaan van de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidniveau als bedoeld in artikel 1 van de Wgh, ingetrokken. Stichting Niet door ’t Lint en anderen hebben voorts hun beroepsgrond dat het ontwerpbesluit in strijd met artikel 110c, van de Wgh gelezen in samenhang met artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht ten onrechte niet voorafgaand aan de terinzagelegging daarvan aan hen is toegezonden, ingetrokken.
Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet
2. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), voor zover thans van belang, is afdeling 2 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën.
In bijlage I is de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 van de Wro opgenomen. Gelet hierop is de Chw op het besluit tot vaststelling van hogere waarden van toepassing.
Wettelijk kader
3. De N23 Westfrisiaweg betreft deels de aanleg van een nieuwe weg en deels een reconstructie - dat wil zeggen een wijziging - van een bestaande weg. Ten behoeve van de aanleg van de N23 Westfrisiaweg worden voorts nieuwe wegen aangelegd en bestaande wegen gewijzigd.
4. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh, is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan in nieuwe situaties voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde […] voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, kan met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft voor de toekomstige geluidbelasting vanwege een weg die nog niet is geprojecteerd een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, is behoudens het tweede en derde lid, de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van de woningen binnen de zone 48 dB.
In geval van een te reconstrueren weg kan ingevolge artikel 100a, eerste lid, voor de […] gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat:
a. de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:
1º. ten gevolge van de reconstructie de geluidbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en
2º. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve van de toepassing van artikel 90 of artikel 111, tweede of derde lid, met betrekking tot woningen die door de reconstructie een hogere geluidbelasting ondervinden […].
Ingevolge het tweede lid mag de krachtens het eerste lid, onder a, te stellen hogere waarde niet hoger worden gesteld dan 68 dB.
Ingevolge artikel 110a, eerste lid, gelezen in samenhang met het zevende lid van dit artikel is, ingeval van de aanleg of reconstructie van een weg in beheer van een provincie, het college van gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg is gelegen bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge het derde lid, kan deze waarde ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld.
Ingevolge het vijfde lid vindt het eerste en tweede lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege […] de weg […] van de gevel van de betrokken woningen […] tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.
Ingevolge artikel 110d worden ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg bij ministeriële regeling regels vastgesteld voor het bepalen van het equivalente geluidniveau. Voorts kunnen ingevolge artikel 110e regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in de Wgh, worden uitgevoerd. Deze regels zijn neergelegd in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, zoals dit luidt ten tijde van belang en na inwerkingtreding op 1 oktober 2010 van het Besluit van 9 september 2010 tot wijziging van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (Stcrt. 16 september 2010, 14303).
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 wordt het equivalente geluidniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
Inpassingsplan
5. [appellant sub 1] heeft beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot waardevermindering, onteigening en de keuze voor de aanleg van de N23 Westfrisiaweg.
Stichting Niet door ’t Lint en anderen betogen dat de Realisatieovereenkomst van 26 augustus 2010 niet is bekrachtigd door de raad van de gemeente Drechterland en dat om die reden niet duidelijk is of bepaalde werken overeenkomstig de Realisatieovereenkomst zullen worden uitgevoerd.
5.1. Met betrekking tot deze beroepsgronden overweegt de Afdeling dat een besluit tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in artikel 110a, eerste lid, van de Wgh betrekking heeft op de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevel van woningen. Deze beroepsgronden zien op het inpassingsplan en kunnen geen rol spelen bij het besluit inzake hogere waarden.
Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige
6. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte hogere waarden zijn vastgesteld voor zijn woning aan de [locatie a] te [plaats]. Hiertoe voert hij aan dat het college in aanvulling op dan wel in plaats van de toepassing van Standaardrekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift 2006 ten onrechte geen geluidmetingen heeft verricht. Hij betoogt verder dat niet van de berekening in het akoestisch rapport "Westfrisiaweg Provinciaal Inpassingsplan" van Grontmij van 16 mei 2012 kan worden uitgegaan, omdat weersinvloeden tot gevolg hebben dat op de gevel van zijn woning meer geluidhinder moet worden verwacht dan het berekende geluidniveau. [appellant sub 1] betoogt voorts dat ten onrechte geen rekening is gehouden met extra geluidhinder als gevolg van optrekkend en afremmend verkeer in de nabijheid van de tunnelbak en extra geluidhinder dat wordt veroorzaakt door het verkeer in de tunnelbak. Ook betoogt hij dat de bouwkundige staat van zijn woning dusdanig is dat het geluid van de weg daarin sterker zal doordringen.
6.1. De woning van [appellant sub 1] is gelegen binnen de geluidzone van de N23 Westfrisiaweg. Omdat de N23 Westfrisiaweg ter plaatse wordt aangelegd als nieuwe weg, bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege deze weg ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh 48 dB. Met de aanleg van een geluidreducerend wegdek van het type dunne deklaag A en uitgaande van de plaatsing van een geluidscherm met een hoogte van 1 m aan de noordzijde van de Binnenwijzend en de plaatsing van een geluidscherm met een hoogte van 3 m aan de zuidzijde van de Binnenwijzend is berekend dat de geluidbelasting vanwege de N23 Westfrisiaweg op de gevel van de woning van [appellant sub 1] op 4,5 m waarneemhoogte maximaal 49 dB en op 7,5 m waarneemhoogte maximaal 51 dB zal bedragen. Nu daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden zijn hogere waarden van 49 dB en 51 dB vastgesteld.
6.2. Standaardrekenmethode II als bedoeld in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is gehanteerd bij de beoordeling of al dan niet sprake is van onaanvaardbare geluidhinder vanwege de N23 Westfrisiaweg. De beroepsgrond dat deze berekeningsmethode ten onrechte is gehanteerd kan slechts doel treffen voor zover het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 in strijd is met hogere regelgeving, in het bijzonder de bepalingen in de Wgh. [appellant sub 1] heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft derhalve terecht toepassing gegeven aan de in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 vastgelegde normering.
Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat Standaardrekenmethode II een niet-valide model is voor de berekening van het equivalente geluidniveau. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 2.2 van bijlage III behorende bij het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 bij toepassing van de rekenmethode rekening wordt gehouden met van belang zijnde weersinvloeden. Daarnaast wordt ingevolge artikel 2.2, gelezen in samenhang met artikel 2.4, rekening gehouden met een hellingcorrectie indien het hellingspercentage meer bedraagt dan 3. Uit het deskundigenbericht blijkt dat hiervan ter plaatse van de uitgangen van de tunnel bij de Binnenwijzend geen sprake zal zijn. Derhalve is de hellingcorrectie - anders dan [appellant sub 1] betoogt - terecht niet toegepast.
Voorts faalt het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met extra geluidhinder die wordt veroorzaakt door het ophopen van geluid van het verkeer in de tunnelbak, nu in het deskundigenbericht staat dat daarmee in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden door het hanteren van een reflectiefactor van 0,2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geeft hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen hogere waarden voor de woning van [appellant sub 1] heeft kunnen vaststellen. De enkele stelling dat de bouwkundige staat van de woning slecht is, zodat het geluid daar meer intens in zal doordringen, leidt niet tot een ander oordeel. Ditzelfde geldt voor de enkele stelling van [appellant sub 1] dat hij bewust is gaan wonen in een geluidsluw gebied. Deze argumenten zijn immers niet van belang bij het vaststellen van hogere waarden.
Het beroep van [appellant sub 2]
7. [appellant sub 2] betoogt dat niet van de berekening in het akoestisch rapport "Westfrisiaweg Provinciaal Inpassingsplan" van Grontmij van 16 mei 2012 kan worden uitgegaan. Hiertoe voert hij aan dat naar een bepaalde uitkomst is toegerekend zonder dat rekening is gehouden met de geluidbelasting die werkelijk dreigt.
7.1. De woning van [appellant sub 2] aan de [locatie b] te [plaats] is gelegen binnen de geluidzone van de N507 De Braken die met het inpassingsplan "Westfrisiaweg" wordt gewijzigd tot N23 Westfrisiaweg. Daarnaast wordt een rotonde aangelegd waarmee de N23 Westfrisiaweg met het onderliggend wegennet wordt verbonden. Omdat ter plaatse sprake is van een reconstructie van een weg, bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege deze weg ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wgh 48 dB. Met de aanleg van een geluidreducerend wegdek van het type dunne deklaag A is berekend dat de geluidbelasting vanwege de N23 Westfrisiaweg op de gevel van de woning van [appellant sub 2] op 1,5 m waarneemhoogte 49 dB, op 4,5 m waarneemhoogte 51 dB en op 7,5 m waarneemhoogte 54 dB zal bedragen. Nu daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden zijn hogere waarden vastgesteld van 49 dB, 51 dB en 54 dB.
7.2. Zoals hiervoor in 6.2 is overwogen heeft het college terecht toepassing gegeven aan Standaardrekenmethode II als bedoeld in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 2] dat met deze methode naar bepaalde uitkomsten is toegerekend, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze methode onjuist is toegepast. Dit betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen geluidafschermende maatregelen zijn genomen tussen zijn woning in de wijk Polderweijde en de voorziene infrastructuur.
8.1. Het college stelt dat het heeft gekozen voor de aanleg van een geluidreducerend wegdek van het type dunne deklaag A op de hoofdrijbaan, maar niet tevens voor de plaatsing van geluidafschermende maatregelen in de groene ruimte tussen de wijk Polderweijde waar [appellant sub 2] woont en de N23 Westfrisiaweg. Hiertoe stelt het dat daartegen overwegende bezwaren van landschappelijke aard bestaan. Gelet op de overwegende bezwaren van landschappelijke aard staat ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh de mogelijkheid tot het treffen van geluidmaatregelen naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg aan het vaststellen van hogere waarden voor de woning van [appellant sub 2]. Hierbij is van belang de onweersproken verklaring van het college ter zitting dat een geluidscherm of een grondwal enkel voldoende effect heeft op het terugdringen van de geluidbelasting indien deze een hoogte hebben van 6 m onderscheidenlijk 7 m. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geluidafschermende maatregelen met die hoogtes afbreuk doen aan de ruimtelijke uitstraling van de lintbebouwing en de dorpsrand van Obdam.
Het beroep van Stichting Niet door ’t Lint en anderen voor het overige
9. Stichting Niet door ’t Lint en anderen betogen met betrekking tot alle woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld dat onvoldoende is onderbouwd waarom hogere waarden zijn vastgesteld. In dit verband voeren zij onder meer aan dat het college ten onrechte geen hogere
waarden-beleid heeft vastgesteld.
Stichting Niet door ‘t Lint en anderen betogen dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om geluidoverlast te voorkomen en dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de cumulatieve geluidhinder.
Stichting Niet door ‘t Lint en anderen voeren met betrekking tot de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie a] aan dat niet kan worden uitgegaan van de berekening in het akoestisch rapport "Westfrisiaweg Provinciaal Inpassingsplan" van Grontmij van 16 mei 2012, omdat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de woning een verhoogde ligging heeft ten opzichte van het maaiveld.
9.1. Het college heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of het noodzakelijk is en toegestaan is om voor de realisatie van de N23 Westfrisiaweg hogere waarden vast te stellen. Het stelt dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de geluidbelasting die thans door de betrokken geluidgevoelige bestemmingen wordt ondervonden alsmede met eventuele hogere waarden die in het verleden zijn verleend. Zoals hiervoor in 6.2 is overwogen is het onderzoek uitgevoerd overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In het onderzoek zijn de mogelijk te treffen maatregelen en de gecumuleerde geluidbelasting onderzocht. Op basis van het akoestisch onderzoek en met inachtneming van de Wgh zijn de hogere waarden vastgesteld, aldus het college. Niet aannemelijk is gemaakt dat desondanks onvoldoende is onderbouwd waarom hogere waarden zijn vastgesteld. De omstandigheid dat het college geen hogere waarden-beleid heeft vastgesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt overwogen dat de Wgh daartoe niet verplicht.
Het college stelt met betrekking tot de woning van [appellant sub 1] dat in de akoestische berekeningen rekening is gehouden met de werkelijke maaiveldhoogte. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is. Ook dit betoog faalt.
10. Stichting Niet door ‘t Lint en anderen betogen dat het college heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in het Actieplan Geluid dat de geluidoverlast langs de drukke provinciale wegen voor 2013 moet worden teruggedrongen met 20%.
10.1. De Afdeling overweegt dat het Actieplan Geluid niet ziet op de vaststelling van hogere grenswaarden. Het beoogt burgers inzicht te geven in de geluidsituatie en de eventuele maatregelen en introduceert, zo valt daarin te lezen, geen nieuwe wettelijke normen voor geluidhinder. Reeds omdat het Actieplan Geluid voor de Wgh geen toetsingskader is, faalt deze beroepsgrond.
11. Stichting Niet door ‘t Lint en anderen voeren aan dat in het akoestisch model ten onrechte geen rekening is gehouden met het extra verkeer van de A7 en het verkeersaanbod dat zal worden veroorzaakt door de geplande aanleg dan wel opwaardering van de overige delen van de N23 in Flevoland en Overijssel. Verder betogen zij dat niet inzichtelijk is gemaakt welke specifieke ruimtelijke ontwikkelingen als invoergegevens zijn gebruikt bij de berekening van de te verwachten verkeersintensiteiten.
11.1. Reeds gelet op hetgeen in overweging 10.2 van de uitspraak van heden in zaak nr. 201209433/1/R1 is overwogen faalt dit betoog.
Verwijzing naar zienswijzen
12. Voor zover [appellant sub 2] en Stichting Niet door ’t Lint en anderen in hun beroepschrift hebben verwezen naar de inhoud van hun zienswijzen, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] en Stichting Niet door ’t Lint en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
Het relativiteitsvereiste
13. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, van toepassing is.
Conclusie
14. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
646.