201300476/1/A2.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 november 2012 in zaak nr. 11/4074 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 24 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door D.S.C. Jansen en H.J. van de Vijfeijke, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder c wordt onder gastouderopvang verstaan: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5, eerste lid, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2. Aan het besluit van 24 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wko, aangezien de gastouder gelijktijdig meer dan vier kinderen opving.
3. [appellante] en haar partner hadden in 2008 vijf kinderen. Niet in geschil is dat de gastouder in 2008 deze kinderen gelijktijdig heeft opgevangen.
4. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag ten onrechte op nihil heeft gesteld. Daartoe voert zij aan dat de omstandigheid dat de gastouder maximaal vier kinderen mag opvangen slechts meebrengt dat alleen voor de vier oudste kinderen gebruik is gemaakt van gastouderopvang, zodat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor die vier kinderen.
4.1. De rechtbank heeft, gelet op de bewoordingen van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wko, met juistheid geoordeeld dat [appellante] in 2008 geen gebruik van gastouderopvang heeft gemaakt, aangezien de gastouder gelijktijdig meer dan vier kinderen heeft opgevangen en [appellante] daarom geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over dat jaar. Het in deze bepaling neergelegde vereiste heeft geen betrekking op het aantal kinderen waarvoor maximaal aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, maar - met het oog op de gewenste kwaliteit van opvang - op het aantal dat maximaal gelijktijdig feitelijk mag worden opgevangen.
[appellante] betoogt terecht dat vanaf 1 januari 2010 is toegestaan dat een gastouder gelijktijdig maximaal zes kinderen opvangt. Dit kan echter niet tot een andere conclusie leiden, reeds omdat deze wetswijziging na 2008 heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
5. Het voorgaande betekent dat [appellante] over 2008 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag, zodat hetgeen zij voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
17-752.