ECLI:NL:RVS:2013:2228

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
201210342/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit ligplaatsenkaart woonschepenhavens Delfzijl

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, wonend te Delfzijl, tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 september 2012. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, dat betrekking had op het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 30 augustus 2011, waarin de ligplaatsenkaart voor de woonschepenhavens aan het Damsterdiep te Delfzijl werd vastgesteld. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de ligplaatsenkaart, specifiek tegen de begrenzing van de ligplaats aan het Snikkepad nr. 15, die volgens hem niet voldeed aan de eisen van de Beleidsregel ligplaatsvergunning woonschepen, omdat de lengte van de ligplaats 23 meter was, terwijl deze ten minste 25 meter zou moeten zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 november 2013 ter zitting behandeld. De appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. E. Boersma en J.S. Teune MSc. De Afdeling overweegt dat de ligplaatsenkaart zelfstandige normen bevat die niet in de Algemene plaatselijke verordening Delfzijl 2010 of de Beleidsregel zijn opgenomen. Hierdoor is het college bevoegd om dergelijke normen vast te stellen, en het besluit tot vaststelling van de ligplaatsenkaart moet worden aangemerkt als een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.

De Afdeling oordeelt dat het college het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 30 augustus 2011 niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond wordt verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de Afdeling verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2012 alsnog gegrond. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en moet het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

201210342/1/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Delfzijl,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 september 2012 in zaak nr. 12/643 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college de ligplaatsenkaart voor de woonschepenhavens aan het Damsterdiep te Delfzijl vastgesteld.
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Boersma en J.S. Teune MSc, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het bestuursprocesrecht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing is.
Ingevolge artikel 5:26, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Delfzijl 2010 (hierna: de Apv) is het verboden zonder vergunning van het college met een woonschip een ligplaats in te nemen.
Ingevolge het tweede lid is het innemen van een ligplaats met een woonschip slechts toegestaan op de door het college aangewezen gedeelten van openbaar water op de ligplaatsenkaart.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, wordt een vergunning als bedoeld in het eerste lid geweigerd indien het woonschip niet voldoet aan de eisen die op grond van het besluit tot vaststelling van de ligplaatsenkaart worden gesteld.
Volgens artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel ligplaatsvergunning woonschepen dient een woonschip te voldoen aan de volgende afmetingen:
a. in de lengte: maximaal 25 meter;
[…].
2. De ligplaatsenkaart is vastgesteld op grond van artikel 5:26, tweede lid, van de Apv.
Ingevolge artikel 1 van de ligplaatsenkaart zijn als locaties waarbinnen het is toegestaan met een vergunning van het college met een woonschip een ligplaats in te nemen aangewezen:
a. het gedeelte van de oostzijde van het Damsterdiep aan het Snikkepad te Delfzijl, welk gedeelte als zodanig ter plaatse door middel van borden is aangeduid, voor ten hoogste tien woonschepen;
[…].
Ingevolge artikel 2 gelden voor de ligplaatsen in de woonschepenhaven aan het Snikkepad te Delfzijl de begrenzingen als aangegeven op de bij dit besluit behorende kaarten.
3. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de ligplaatsenkaart, voor zover het de begrenzing van de ligplaats aan het Snikkepad nr. 15 betreft. Deze bedraagt volgens de ligplaatsenkaart in de lengte 23 meter. Volgens [appellant] zou de lengte gelet op artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel ten minste 25 meter moeten zijn.
Het college heeft zich bij het besluit van 16 mei 2012 op het standpunt gesteld dat het voor de ligplaatsenkaart is uitgegaan van de op het moment van vaststelling daarvan bestaande begrenzingen van de ligplaatsen, zodat deze alle verschillend van lengte zijn. De begrenzing van de ligplaats aan het Snikkepad nr. 15 op de ligplaatsenkaart komt overeen met de bestaande begrenzing van de ligplaats van [appellant] inclusief een door hem aangebracht bouwwerk, aldus het college.
4. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij de ligplaatsenkaart zijn per ligplaats de begrenzingen daarvan vastgesteld. Hiermee zijn tevens de maximale maatvoeringen van de woonschepen die daar ligplaats kunnen innemen gegeven. De ligplaatsenkaart bevat hierdoor nadere zelfstandige normen, die niet in de Apv of de Beleidsregel zijn opgenomen, waaraan aanvragen om een ligplaatsvergunning dienen te worden getoetst. Het college is ingevolge artikel 5:26, tweede en derde lid, van de Apv bevoegd tot het vaststellen van dergelijke normen.
Nu het besluit van 30 augustus 2011, waarbij de ligplaatsenkaart is vastgesteld, zelfstandige normen bevat die zich voor herhaalde toepassing lenen, dient dat besluit te worden aangemerkt als een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van die wet, is een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Het college had het door [appellant] tegen het besluit van 30 augustus 2011 gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 mei 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 september 2012 in zaak nr. 12/643;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 16 mei 2012, kenmerk Ontwikkeling/12226;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 30 augustus 2011 tot vaststelling van de ligplaatsenkaart, zonder kenmerk, niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. De Vries-Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
611.