201209671/1/V4.
Datum uitspraak: 29 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 2 oktober 2012 in zaken nrs. 12/29519 en 12/29520 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid nu de vreemdeling, nadat zijn eerste asielaanvraag is afgewezen, een lied heeft geschreven en gezongen waarin hij zich kritisch uitlaat over de Angolese autoriteiten en dit op een CD heeft uitgebracht die in Nederland en Angola is verspreid. Hiertoe betoogt de staatssecretaris dat de vreemdeling zijn stelling dat hij naar aanleiding van dit lied in de negatieve belangstelling van de Angolese autoriteiten zou staan niet met informatie uit objectieve bron heeft onderbouwd en dat uit de door de vreemdeling overgelegde documenten niet volgt dat een kritische muzikant in Angola moet vrezen voor represailles, zodat op voorhand is uitgesloten dat deze omstandigheid kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3. De vreemdeling heeft eerder, op 1 oktober 2001, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 3 juli 2002 afgewezen. Het besluit van 14 september 2012 is van gelijke strekking als voormeld besluit, zodat op het tegen het besluit van 14 september 2012 ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.4. De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2004 een CD heeft gemaakt die zowel in Nederland als Angola is verspreid. Volgens de vreemdeling hebben ook mensen van de Angolese overheid kennis genomen van deze CD, waarop hij tenminste één lied heeft gezongen waarin hij forse kritiek levert op de Angolese overheid. De vreemdeling stelt, kort samengevat, dat hij daardoor in 2008 door verschillende mensen is bedreigd, dat hij door vrienden in Angola is gewaarschuwd niet terug te keren omdat hij moet vrezen voor represailles, dat deze vrienden in Angola ook zelf zijn bedreigd door de Angolese autoriteiten en dat in Angola de autoriteiten repressief optreden tegen critici, waaronder journalisten, dat zij de media streng controleren en dat journalisten regelmatig worden mishandeld en onderdrukt.
2.5. De voorzieningenrechter heeft niet onderkend dat de vreemdeling zijn stelling dat hij door het uitbrengen van de CD is bedreigd door de Angolese autoriteiten, louter heeft onderbouwd met de verklaring van een vriend. Deze vriend is geen objectieve bron. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 september 2013 in zaak nr. 201209950/1/V3) is een verklaring die niet afkomstig is uit objectieve bron, geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, zodat de vreemdeling de bedreiging door de Angolese autoriteiten niet heeft aangetoond met de verklaring van de vriend. Omdat de vreemdeling evenmin heeft aangetoond dat de informatie over critici van de autoriteiten van Angola ook betrekking heeft op personen als hij, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aangetoond geacht dat zich een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid voordoet.
De grief slaagt.
2.6. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, is er voor toetsing van het besluit van 14 september 2012 geen plaats.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling op grond van het hiervoor overwogene alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 2 oktober 2012 in zaak nr. 12/29519;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013
574-759.