ECLI:NL:RVS:2013:2216

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
201208680/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vreemdeling en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 8 mei 2012 en 8 augustus 2012. De rechtbank had in de eerste uitspraak de minister in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit van 17 juni 2011 te herstellen. In de tweede uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister, waarbij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel was afgewezen. De minister had de vreemdeling op 17 juni 2011 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geweigerd, en dit besluit was later aangevuld met een aanvullend besluit op 14 juni 2012. De vreemdeling stelde dat er nieuw gebleken feiten waren die een herbeoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden, maar de Raad van State oordeelde dat deze feiten niet nieuw waren en dat de rechtbank ten onrechte het besluit van de minister had getoetst. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de minister gegrond en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waardoor het beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208680/1/V2.
Datum uitspraak: 26 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 8 mei 2012 en de uitspraak van dezelfde rechtbank en nevenzittingsplaats van 8 augustus 2012, beide in zaak nr. 11/22735, in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 8 mei 2012 heeft de rechtbank de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak genoemde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Op 14 juni 2012 heeft de minister een aanvullend besluit genomen.
Bij brief van 13 juli 2012 heeft de vreemdeling hierop gereageerd.
Bij uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 juni 2011, aangevuld bij besluit van 14 juni 2012, vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen beide uitspraken hebben de vreemdeling en de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de minister
3. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
4. In de enige grief klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank de door de vreemdeling in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel overgelegde lijsten met namen van personen waarmee hij heeft samengewerkt ten onrechte heeft aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat op slechts één lijst staat vermeld in welk jaar aan de daarin vermelde vreemdelingen een verblijfsvergunning asiel zou zijn verleend en dat in die gevallen de gestelde vergunningverlening voorafgaand aan het eerdere besluit heeft plaatsgevonden, zodat die gegevens niet nieuw zijn. Van de gegevens op de andere lijsten kan niet worden vastgesteld of deze nieuw zijn, omdat die lijsten geen data bevatten, aldus de staatssecretaris.
4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
4.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4.3. De vreemdeling heeft eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die bij besluit van 16 maart 2004 is afgewezen. Het besluit van 17 juni 2011, aangevuld bij besluit van 14 juni 2012, is van gelijke strekking als voormeld besluit, zodat op het tegen het besluit van 17 juni 2011, aangevuld bij besluit van 14 juni 2012, ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
4.4. De vreemdeling heeft een aantal lijsten overgelegd met daarin de gegevens van personen die - naar gesteld - met hem hebben samengewerkt bij de Khadimat-e Atal’at-e Dowlati/Wazarat-e Amaniat-e Dowlati (hierna: de KhAD/WAD). Hij heeft gesteld dat deze personen, ondanks hun werkzaamheden voor de KhAD/WAD, in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning.
4.5. De lijsten kunnen niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, reeds omdat niet kan worden beoordeeld of de vreemdeling die informatie in de eerdere procedure naar voren had kunnen brengen, omdat er niet uit kan worden afgeleid wanneer de gestelde vergunningverlening heeft plaatsgevonden. De lijst met namen waarbij tevens het jaar staat vermeld waarin aan de desbetreffende vreemdelingen een verblijfsvergunning asiel zou zijn verleend, bevat evenmin nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat in die gevallen de gestelde vergunningverlening voorafgaand aan het eerdere besluit heeft plaatsgevonden en de vreemdeling geen in rechte te honoreren verklaring heeft gegeven waarom hij die informatie niet reeds in de eerdere procedure naar voren had kunnen en derhalve behoren te brengen. Nu de door de vreemdeling overgelegde lijsten, waarmee hij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen onderbouwen, niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, heeft de rechtbank ten onrechte de totstandkoming en de motivering van het besluit van 17 juni 2011, aangevuld bij besluit van 14 juni 2012, getoetst.
De grief slaagt reeds hierom. Hetgeen voor het overige in de grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ook in hetgeen de vreemdeling overigens heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, is er voor toetsing van het besluit van 17 juni 2011, aangevuld bij besluit van 14 juni 2012, geen plaats. Reeds daarom dient, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen dit besluit alsnog ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 8 mei 2012 en 8 augustus 2012 in zaak nr. 11/22735, voor zover de rechtbank daarbij het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 17 juni 2011, aangevuld bij besluit van 14 juni 2012, heeft vernietigd;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013
594.