201208561/1/V4.
Datum uitspraak: 22 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 augustus 2012 in zaak nr. 11/9262 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling in de uitspraak van 23 juni 2009 in zaak nr. 200808088/1/V1 beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
3. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te oordelen dat het standpunt van de staatssecretaris dat de vreemdeling geen verklaring van de Belastingdienst heeft overgelegd niet deugdelijk is gemotiveerd. Aldus heeft de rechtbank, zo betoogt de staatssecretaris, niet onderkend dat de vreemdeling het geschilpunt over het niet overleggen van de verklaring van de Belastingdienst in beroep niet ter discussie heeft gesteld.
3.1. Uit de stukken noch anderszins kan worden afgeleid dat de vreemdeling de door de rechtbank gehanteerde vernietigingsgrond als beroepsgrond heeft aangevoerd dan wel een feitelijk betoog heeft gevoerd dat met een ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden als zodanig kan worden aangemerkt. Door de motivering van het besluit op dit punt te toetsen, is de rechtbank dan ook in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb buiten de grenzen van het geschil getreden.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aan de overige bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin bestaat nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het besluit waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 2 augustus 2012 in zaak nr. 11/9262;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Walcott-Oliai
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013
555-764.