ECLI:NL:RVS:2013:2201

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201309613/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • E.T. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake watervergunning en omgevingsvergunningen provincie Overijssel

Op 18 november 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in een geschil tussen de maatschap, gevestigd te Kampen, en verschillende overheidsinstanties, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Kampen en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft een watervergunning die op 13 augustus 2013 door het dagelijks bestuur aan de provincie Overijssel is verleend voor het wijzigen van een peilgebied, het herinrichten van een waterstaatswerk, en het aanleggen van een tijdelijk gronddepot. De maatschap heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 7 november 2013 ter zitting behandeld. De maatschap vreest voor vernatting van haar gepachte percelen en stelt dat de verleende omgevingsvergunningen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft echter betoogd dat de maatregelen die zijn getroffen om vernatting te voorkomen, adequaat zijn. De voorzitter heeft overwogen dat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat er vernatting zal optreden en dat de maatregelen voldoende zijn om eventuele schade te voorkomen.

Daarnaast heeft de voorzitter de zorgen van de maatschap over de mogelijke gevolgen voor dierziekten en de Natuurbeschermingswet besproken. Het college heeft gesteld dat de aanleg van het rietmoeras niet zal leiden tot een verhoogd risico op dierziekten en dat de locatie van het rietmoeras zorgvuldig is gekozen. De voorzitter concludeert dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding is om de watervergunning en de ontheffing op grond van de Flora- en faunawet te schorsen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201309613/2/A4.
Datum uitspraak: 18 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de [maatschap], gevestigd te Kampen,
verzoekster,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
2. het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland,
3. de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur aan de provincie Overijssel een watervergunning verleend voor onder meer het wijzigen van een deel van peilgebied 97, het herinrichten van een waterstaatswerk, het verwijderen van peilkerende dammen en een stuw en het inrichten en hebben van een tijdelijk gronddepot.
Bij besluiten van 20 augustus 2013 heeft het college aan de provincie Overijssel twee omgevingsvergunningen verleend voor onderscheidenlijk de aanleg van een rietmoeras en de aanleg van een tijdelijk gronddepot.
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft de staatssecretaris aan de provincie Overijssel voor een aantal diersoorten ontheffing verleend van de in artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) neergelegde verbodsbepaling.
Tegen deze besluiten heeft onder meer [maatschap] beroep ingesteld.
[maatschap] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en het college, het dagelijks bestuur en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, mr. J.A. Spee, beiden advocaat te Den Haag, ir. C.E. van der Ham en ir. P.J.H. Buskens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de provincie Overijssel, eveneens vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, mr. J.A. Spee, beiden advocaat te Den Haag, alsmede door A. Otten en L. Bruinsma, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Provinciale staten van Overijssel hebben bij besluit van 17 april 2013, kenmerk PS/2013/241, besloten op de voorbereiding en bekendmaking van de bestreden besluiten de coördinatieregeling van artikel 3.33, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) toe te passen. Voor de mogelijkheid van beroep worden de bestreden besluiten op grond van artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro als één besluit aangemerkt. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd te oordelen over geschillen waarop artikel 3:33, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro van toepassing is.
3. De bestreden besluiten zijn genomen met het oog op de gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid, die deel uitmaakt van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta. De bestreden besluiten hebben betrekking op de voorfase van dit project. De aanleg van het rietmoeras strekt ter compensatie van het bestaande moeras dat verloren zal gaan als gevolg van de beoogde realisatie van het Reevediep, een hoogwatergeul tussen het Drontermeer en de IJssel. De voor de aanleg van het rietmoeras afgegraven grond wordt in een tijdelijk gronddepot opgeslagen om tijdens een latere fase van het project te worden gebruikt voor de aanleg van een dijk.
Omgevingsvergunningen
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
e. het oprichten van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3º, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5. [maatschap] betoogt dat de omgevingsvergunningen voor de aanleg van het rietmoeras en het tijdelijke gronddepot in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn verleend. In dit verband voert zij aan dat zij voor vernatting van de door haar gepachte percelen vreest, dat onvoldoende maatregelen worden getroffen om schade ten gevolge van vernatting te voorkomen, dat er door vernatting een risico op dierziekten ontstaat, dat onduidelijk is of zij geconfronteerd zal worden met beperkingen uit de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) en dat er alternatieve locaties voor de aanleg van het rietmoeras en het tijdelijk gronddepot bestaan. Ook stelt [maatschap] dat het plan financieel en economisch niet uitvoerbaar is en dat de schaderegelingen niet toereikend zijn ter compensatie van de schade die zij door de bestreden besluiten zal lijden.
5.1. Wat betreft de vrees voor vernatting van de door de [maatschap] gepachte percelen, stelt het college in het verweerschrift dat het peil ter plaatse van het rietmoeras met twintig centimeter wordt verhoogd ten opzichte van het huidige polderpeil. In het omliggende poldergebied blijft het huidige polderpeil echter gehandhaafd, doordat in de nabijheid van het rietmoeras een sloot zal worden aangelegd om overtollig water te kunnen afvoeren, aldus het college. De beperkte verhoging van het grondwaterpeil die na een natte winterperiode in april kan optreden, zal volgens het college worden tegengegaan door een extra kwelsloot te plaatsen en buisdrainage aan te leggen. Het college acht daarom niet aannemelijk dat ter plaatse van de door [maatschap] gepachte percelen vernatting zal optreden. Uit de door [maatschap] overgelegde brief van de provincie Overijssel van 7 oktober 2013 volgt dat een grondwatermonitoringsmeetnet is opgesteld om de gevolgen van het project te meten. De brief vermeldt dat 64 extra peilbuizen voor de monitoring van het grondwater zullen worden geplaatst. Voorts wordt in de brief aangeboden een extra peilbuis te plaatsen op één van de door [maatschap] gepachte percelen. Anders dan [maatschap] veronderstelt, volgt hieruit niet dat de provincie het grondwatermonitoringsmeetnet onjuist of onvoldoende acht, maar is dit aanbod naar het oordeel van de voorzitter bedoeld als een tegemoetkoming in verband met de vrees van de maatschap. [maatschap] heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat er vernatting van de door haar gepachte percelen zal optreden. Daarnaast heeft zij geen concrete argumenten aangevoerd waaruit blijkt dat de te treffen maatregelen onvoldoende zijn.
5.2. Voor zover [maatschap] vreest voor besmettelijke dierziekten, zoals blauwtong of het Schmallenbergvirus, en overlast van muggen en knutten ten gevolge van de aanleg van rietmoeras, overweegt de voorzitter dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten haar regeling primair vindt in andere wetgeving. Het college heeft in de reactienota op de zienswijzen rietmoeras IJsseldelta-Zuid gesteld dat niet is aangetoond dat de aanleg van natte natuur meer dierziekten veroorzaakt dan zonder die aanleg. Daarnaast heeft het college in het verweerschrift, alsmede ter zitting gesteld dat het water in het rietmoeras in beweging zal zijn, omdat de bedden van het rietmoeras aflopen. Hierdoor kunnen muggen en knutten zich minder goed ontwikkelen, aldus het college. Gelet op het vorenstaande en de afstand tussen de door [maatschap] gepachte percelen en het rietmoeras zoals dat naar aanleiding van de bestreden besluit mag worden aangelegd, is niet aannemelijk dat het rietmoeras zodanige besmettingsrisico's met zich brengt dat de aanleg hierom in strijd met een goede ruimtelijke is.
5.3. Ten aanzien van de gevreesde beperkingen uit de Nbw stelt het college dat het rietmoeras niet op een kortere afstand tot de door [maatschap] gepachte gronden komt dan het reeds bestaande natuurgebied. Volgens het rapport "Passende beoordeling IJsseldelta-Zuid", van 20 maart 2013, kenmerk R003-4828739POJ-mfv-V07-NL, van Tauw B.V. is een verstoring van het rietland als broed- en verblijfplaats en foerageergebied voor de roerdomp en de grote karekiet door stikstofdepositie afkomstig van naburige agrarische bedrijven niet waarschijnlijk, zodat de uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven door de aanleg van nieuwe natuur niet worden beperkt. [maatschap] heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat zij desalniettemin met beperkingen uit de Nbw zal worden geconfronteerd.
5.4. Wat betreft de gekozen locatie voor de aanleg van het rietmoeras stelt het college dat het aan te leggen gebied moet aansluiten op het bestaande leefgebied voor de roerdomp en de grote karekiet. Daarnaast waren de gronden waar het rietmoeras wordt aangelegd reeds in eigendom van de provincie Overijssel, is de desbetreffende plek geschikt voor het ontwikkelen van rietmoeras en kan het waterpeil ter plaatse van het rietmoeras door de nabijgelegen waterkering optimaal worden beheerst, aldus het college. Het door [maatschap] genoemde alternatief in de uiterwaarden van Wilsum is volgens het college niet geschikt, omdat dit niet aansluit op het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren en het krachtens de Nbw beschermde leefgebied van voornoemde rietvogels. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het college gelet hierop in redelijkheid van de in de bestreden besluiten voorziene locatie voor de aanleg van het rietmoeras kunnen uitgaan.
5.5. Wat betreft de financiële uitvoerbaarheid overweegt de voorzitter het volgende. Volgens de ruimtelijke onderbouwing bij de bestreden omgevingsvergunningen is op 15 februari 2010 als gevolg op het kabinetsbesluit een bestuursovereenkomst afgesloten tussen het Rijk, de provincies Overijssel en Flevoland, de gemeenten Kampen, Zwolle, Dronten en Oldenbroek, de waterschappen Groot Salland en Zuiderzeeland, evenals Staatsbosbeheer. In deze overeenkomst zijn volgens de ruimtelijke onderbouwing onder meer de gereserveerde financiële bijdragen van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Kampen vastgelegd. Het college stelt in het verweerschrift dat de afspraken over de financiering van de realisatie van de hoogwatergeul Kampen verder zijn uitgewerkt in de "Overeenkomst realisatie project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta" van 3 juni 2013, gesloten tussen het Rijk, de provincie Overijssel, de gemeente Kampen en het waterschap Groot Salland. Volgens het college hebben partijen in deze overeenkomst verklaard voldoende gelden te hebben gereserveerd voor de voorbereiding en de realisatie van de hoogwatergeul, zodat de financiële uitvoerbaarheid van de aanleg van het rietmoeras gegarandeerd is. Het betoog van [maatschap] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van het college onjuist is. Nu de bestreden omgevingsvergunningen slechts op de voorfase van het project IJsseldelta-Zuid betrekking hebben, ziet de voorzitter, anders dan [maatschap], geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het gehele project IJsseldelta-Zuid reeds ten tijde van het nemen van de bestreden omgevingsvergunningen gegarandeerd moest zijn.
5.6. Ten aanzien van de stelling van [maatschap] dat de schaderegelingen niet toereikend zijn ter compensatie van schade, overweegt de voorzitter dat het college zich in de reactienota op de zienswijzen rietmoeras IJsseldelta-Zuid op het standpunt stelt dat de maatschap ten gevolge van de bestreden besluiten geen schade zal lijden. Voor zover [maatschap] desalniettemin schade zal lijden, verwijst het college naar de beleidsregel 'Beleidsregel schadevergoeding Ruimte voor de Rivier' van 21 april 2009. [maatschap] heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat deze regeling ontoereikend is.
5.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de bestreden omgevingsvergunningen in strijd met een goede ruimtelijke ordening zijn verleend. Hetgeen [maatschap] aanvoert, geeft derhalve geen aanleiding deze besluiten te schorsen.
Watervergunning en ontheffing op grond van de Ffw
6. Nu [maatschap] ten aanzien van de watervergunning en de ontheffing op grond van de Ffw slechts betoogt dat deze moeten worden geschorst omdat de omgevingsvergunningen moeten worden geschorst, bestaat, gelet op hetgeen onder 5.7 is overwogen, evenmin aanleiding de watervergunning en de ontheffing te schorsen.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2013
628.