ECLI:NL:RVS:2013:2200
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel en voorlopige voorziening in vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 november 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 8 februari 2013 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 10 september 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzitter overwoog dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het hoger beroep werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
Daarnaast werd het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening in overweging genomen. De vreemdeling had verzocht om niet te worden uitgezet in verband met zijn gezondheidstoestand en om de huidige opvang en verstrekkingen voort te zetten. De voorzitter oordeelde dat, gezien de overgelegde stukken en het advies van het Bureau Medische Advisering, niet kon worden uitgesloten dat de gezondheidstoestand van de vreemdeling een beletsel zou vormen voor zijn uitzetting. Daarom werd het verzoek in dit opzicht ingewilligd, en werd bepaald dat de vreemdeling het standpunt van de staatssecretaris over het aangevraagde BMA-advies in Nederland mocht afwachten.
Tot slot werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 472,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.