ECLI:NL:RVS:2013:220

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201207134/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor agrarisch perceel op Texel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 7 juni 2012 de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 18 februari 2011 heeft vernietigd. Deze besluiten betroffen de vrijstelling en bouwvergunning voor het realiseren van een loods met inpandige personeelsverblijven op een agrarisch perceel. De rechtbank oordeelde dat de besluiten in strijd waren met het bestemmingsplan 'Buitengebied Texel', dat de bestemming 'Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a' op het perceel voorschrijft. Het college had eerder vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar de rechtbank oordeelde dat deze vrijstelling niet bevoegd was verleend, omdat het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde verder dat de bezwaren van de wederpartijen gegrond waren, omdat het college niet had aangetoond dat het bouwplan paste binnen de geldende bestemmingsplanregels. De besluiten van het college van 28 augustus 2012 en 14 november 2012, die ter uitvoering van de eerdere uitspraak waren genomen, werden vernietigd. De Afdeling veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartijen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep waren gemaakt.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend. Het college van burgemeester en wethouders moet bij het verlenen van vrijstellingen zorgvuldig te werk gaan en ervoor zorgen dat de besluiten in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

201207134/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 juni 2012 in zaken nrs. 11/859 en 11/857 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Texel
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluiten van 4 en 10 mei 2010 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend aan [vergunninghouder] voor het realiseren van een loods met inpandige personeelsverblijven op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij onderscheiden besluiten van 18 februari 2011 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank de door hen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 18 februari 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De gemeenteraad heeft bij besluit van 17 oktober 2012 vrijstelling verleend voor het bouwen van een loods met inpandige personeelsverblijven en de verandering van het gebruik op het perceel zoals weergegeven op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte tekening.
Bij besluiten van 28 augustus 2012 en 14 november 2012 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak opnieuw op de door [wederpartijen] tegen de besluiten van 4 en 10 mei 2010 gemaakte bezwaren beslist en heeft het college het besluit van 4 mei 2010 ingetrokken en onder verwijzing naar het besluit tot vrijstelling van de raad van 17 oktober 2012 de bezwaren tegen de bij besluit van 10 mei 2010 verleende bouwvergunning eerste fase opnieuw ongegrond verklaard.
Het college, [wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn [wederpartij 1], vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en [wederpartij 2], vertegenwoordigd door mr. D. Pool, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat, nu het besluit van het college is bekendgemaakt vóór 1 januari 2013, dit moet worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dit gold vóór inwerkingtreding van deze wet.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" rust op het perceel, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de gronden aangewezen voor agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, mogen de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a" uitsluitend gebruikt en ingericht worden voor agrarische doeleinden, met de daarbij behorende bebouwing, alsmede voor de instandhouding, het herstel en de uitbouw van de aan die gronden eigen landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor:
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het gedeeltelijk is voorzien op de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a" en dergelijke gronden uitsluitend mogen worden gebruikt en ingericht voor agrarische doeleinden. Om toch medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college, na delegatie door de raad bij besluit van 8 juli 2008, met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
5. Anders dan [wederpartij 1] stelt, heeft [appellant] belang bij de beoordeling van het hoger beroep, nu zij gebruik wenst te maken van de voor haar perceel aangevraagde bouwvergunning voor een loods ten behoeve van personeelsverblijven van personeel werkzaam in [locatie]. [wederpartij 1] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat [appellant] geen gebruik kan maken van de verleende bouwvergunning.
Het betoog van [wederpartij 1] dat [appellant] na de besluiten van 28 augustus 2012, 17 oktober 2012 en 14 november 2012 geen belang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep omdat nogmaals vrijstelling is verleend bij besluit van 17 oktober 2012 en de bezwaren tegen de verleende bouwvergunning ongegrond zijn verklaard, faalt eveneens, nu in geval van een gegrond hoger beroep, het besluit van 18 februari 2011 zou kunnen herleven en de rechtsgrondslag aan de voormelde besluiten in dat geval komt te ontvallen.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de bewoordingen van het delegatiebesluit van de raad van 8 juli 2008 blijkt welk gebruik op het perceel is toegestaan en dat het college binnen dit ruime kader bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen.
6.1. Bij delegatiebesluit van 8 juli 2008 heeft de raad ten aanzien van de door [vergunninghouder] aangevraagde herinrichting van het perceel en de bouw van een opslagschuur met personeelsverblijven besloten de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO op te starten voor het realiseren van een nieuwe loods met inpandige personeelsverblijven voor maximaal 20 personeelsleden, het veranderen van de indeling van het perceel in een agrarisch deel (6979 m2) een deel wonen (5000 m2) en een deel bedrijfsdoeleinden (plusminus 5700 m2). Het heeft daarbij voorts de verdere afhandeling van de vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan het college.
Bij daarvan te onderscheiden besluit van 8 juli 2008 heeft de raad verklaard dat voor het perceel een bestemmingsplan in voorbereiding is en dat dit besluit in werking zal treden met ingang van 9 juli 2008.
6.2. Nu de delegatie uitsluitend ziet op de concrete aanvraag heeft de rechtbank gegeven deze nauwgezette wijze van delegatie terecht overwogen dat het besluit van het college van 4 mei 2010 verder strekt dan het delegatiebesluit van de raad van 8 juli 2008. De rechtbank heeft hierbij terecht van belang geacht dat na het besluit van 8 juli 2008 het plan wat betreft de herinrichting van het perceel is gewijzigd. Het besluit van het college voorziet namelijk in een deel bedoeld voor "bedrijven/opslag", een deel "Wonen", een deel "Tuinen en erven" en recreatieve opstal. In tegenstelling tot het delegatiebesluit van 8 juli 2008 van de raad is in het besluit van 4 mei 2010 geen agrarisch deel opgenomen. De rechtbank heeft, nu deze wijziging niet kan worden aangemerkt als een wijziging op detailniveau, omdat het gehele agrarische deel met een oppervlakte van ongeveer 7000 m2 is komen te vervallen, derhalve terecht overwogen dat het college niet bevoegd was vrijstelling te verlenen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Bij besluiten van 28 augustus 2012 en 14 november 2012 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak opnieuw op de door [wederpartijen] tegen de besluiten van 4 en 10 mei 2010 gemaakte bezwaren beslist. Het college heeft het besluit van 4 mei 2010 ingetrokken en onder verwijzing naar het besluit tot vrijstelling van de raad van 17 oktober 2012, de bezwaren tegen de bij besluit van 10 mei 2010 verleende bouwvergunning eerste fase opnieuw ongegrond verklaard. Wat er zij van het betoog van [wederpartij 2] dat het besluit van 10 mei 2010 onbevoegd is genomen en dat opnieuw van rechtswege een bouwvergunning eerste fase zou zijn verleend op 17 oktober 2012, het college diende te beslissen op de door [wederpartijen] ingediende bezwaren tegen de besluiten van 4 en 10 mei 2010, waarbij eventuele gebreken kunnen worden hersteld. Dat heeft het college gedaan bij besluiten van 28 augustus 2012 en 14 november 2012. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
9. Anders dan [wederpartijen] betogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college geen gebruik kon maken van de door de raad op 17 oktober 2012 verleende vrijstelling, omdat de raad niet heeft bepaald met ingang van welke dag het voorbereidingsbesluit in werking treedt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat door het ontbreken van de datum van inwerkingtreding in het voorbereidingsbesluit van de raad [wederpartijen] niet zijn geschonden in hun belangen, nu het voorbereidingsbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 5 november 2012 (Stcrt. 2012, nr. 22036) en daarin is vermeld dat het voorbereidingsbesluit in werking treedt op 6 november 2012 en het vrijstellingsbesluit eerst in werking is getreden, naar tussen partijen niet in geschil is, op 14 november 2012.
10. [wederpartijen] betogen verder dat de grondslag van de aanvraag is verlaten zonder dat de aanvraag is gewijzigd en het college gelet hierop geen gebruik kon maken van de door de raad op 17 oktober 2012 verleende vrijstelling.
10.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a". De aanvraag om bouwvergunning voorziet slechts in het bouwen van een loods op het perceel ten behoeve van het realiseren van personeelsverblijven. In het vrijstellingsbesluit van 17 oktober 2012 is het gebruik van het perceel gewijzigd ten behoeve van het gebruik van het perceel als tuin, wonen, recreatief opstal en bedrijf. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 juni 2010 in zaak nr. 200908749/1), moet een college van burgemeester en wethouders besluiten over het bouwplan, zoals dat bij hem is ingediend. Nu het in het bestemmingsplan opgenomen agrarische gebruik bij vrijstellingsbesluit van 17 oktober 2012 geheel is gewijzigd in tuin, wonen, recreatief opstal en bedrijf, terwijl niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de aanvraag heeft gewijzigd, ziet het vrijstellingsbesluit van de raad van 17 oktober 2012 op meer dan hetgeen is aangevraagd. Gelet hierop kon het college geen gebruik maken van de door de raad verleende vrijstelling.
Het betoog slaagt.
11. De beroepen van [wederpartijen] tegen de besluiten van 28 augustus 2012 en 14 november 2012 zijn, gelet op het voorgaande, gegrond. Deze besluiten komen wegens strijd met artikel 19a, tweede lid, van de WRO, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 voor vernietiging in aanmerking.
12. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart de beroepen van [wederpartijen 2] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 28 augustus 2012 en 14 november 2012 gegrond;
III. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 28 augustus 2012, kenmerk 12.UP10432 en 14 november 2012, kenmerk 12.UP11791;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [wederpartij 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: duizend honderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [wederpartij 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: duizend honderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
313-374-700.