201309207/2/R4.
Datum uitspraak: 19 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Gouderak, gemeente Ouderkerk,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Ouderkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Compensatiewoning ZWR 7 nabij [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2013, waar [verzoeker], vergezeld door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door W. den Hartigh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een nieuwe woning nabij [locatie].
3. Ter zitting is vastgesteld dat het verzoek moet worden geacht slechts te zijn ingediend door [verzoeker].
4. De nieuwe woning is voorzien op een naast de woning van [verzoeker] gelegen perceel. [verzoeker] verzet zich tegen de bouw van de woning.
[verzoeker] betoogt hiertoe dat het plan in strijd met het gemeentelijk beleid voor de zichtlijnen is vastgesteld.
Voorts betoogt [verzoeker] dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld aangezien op grond van het plan een woning met een inhoud van 715 m3 mag worden opgericht, terwijl hij ten tijde van de bouw van zijn eigen woning nog gebonden was aan een maximale inhoud van 500 m3.
[verzoeker] betoogt verder dat hij gezondheidsproblemen heeft en dat hij vanwege de rust en openheid ter plaatse aan het Beijersewegje is gaan wonen. In zijn afweging heeft de raad ten onrechte geen betekenis toegekend aan het belang bij behoud van de rust en openheid ter plaatse, aldus [verzoeker].
Ten slotte betoogt hij dat de keuze voor deze kavel als locatie voor een compensatiewoning op ondoorzichtige wijze tot stand is gekomen.
5. De raad stelt dat het provinciaal en gemeentelijk beleid erop is gericht om het oprichten van nieuwe gebouwen in het buitengebied in beginsel niet toe te staan. De raad heeft geen specifiek beleid geformuleerd ter behoud van de zichtlijnen in het buitengebied. In dit geval voldoet de woning aan de voorwaarden die door het gemeentebestuur zijn geformuleerd in de beleidsregel ‘Toewijzing bouwkavel buitengebied’ voor de bouw van een nieuwe woning ter compensatie van een elders in verband met de aanleg van de Zuidwestelijke Randweg N207 gesloopte woning en is op provinciaal niveau een ontheffing voor de bouw van de woning verleend, aldus de raad.
De raad stelt voorts dat ten tijde van de bouw van de woning van [verzoeker] provinciaal beleid van kracht was op grond waarvan woningen een inhoud van maximaal 500 m3 mochten hebben. Sinds de provincie dit beleid heeft losgelaten, hanteert de raad een maximale inhoudsmaat van 650 m3 met een afwijkingsmogelijkheid van 10%.
De raad stelt verder dat de bouw van een woning ter plaatse niet zal leiden tot een wezenlijke verandering in de beleving van rust en openheid, aangezien de woning in het bestaande lint wordt gebouwd en geen aanleiding zal geven tot veel extra verkeersbewegingen.
Ten slotte stelt de raad dat de beleidsregel ‘Toewijzing bouwkavel buitengebied’ op 4 mei 2011 bekend is gemaakt in het plaatselijke huis-aan-huisblad ‘Postiljon’. Op basis van deze beleidsregel is het contingent woningen verdeeld, aldus de raad.
6. [verzoeker] heeft de door de raad gehanteerde criteria voor de toewijzing van een perceel als locatie voor een compensatiewoning niet bestreden. [verzoeker] heeft voorts geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat het perceel in strijd met de beleidsregel is aangewezen als locatie voor een compensatiewoning. Daarnaast is niet gebleken van beleid voor de zichtlijnen in het buitengebied. Het betoog van [verzoeker] dat het plan in strijd met gemeentelijk beleid is vastgesteld, faalt.
7. Over de door [verzoeker] gemaakte vergelijking tussen de in het plan toegestane maximale inhoud van de woning en de ten tijde van de bouw van zijn woning toegestane maximale inhoud van woningen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van de bouw van de woning van [verzoeker] provinciaal beleid van kracht was op grond waarvan een maximale inhoud van 500 m3 gold, welk beleid inmiddels door de provincie is losgelaten. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [verzoeker] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het huidige beleid van het gemeentebestuur ter zake van de inhoud van woningen ook voor het perceel van [verzoeker] geldt.
8. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geeft de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de noodzaak om het aantal woningen in de gemeente te handhaven, dan aan het behoud van de bestaande situatie aan het Beijersewegje. De voorzitter acht niet uitgesloten dat, gezien de bebouwingsmogelijkheden die het plan biedt, met de bouw van de woning een vermindering van het uitzicht vanuit de woning van [verzoeker] kan optreden, en daarmee een aantasting van het gevoel van openheid en rust door [verzoeker] kan worden ervaren. Dit neemt echter niet weg dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu de woning in het bestaande lint wordt gebouwd en van een woning ter plaatse nauwelijks extra verkeersbewegingen te verwachten zijn, de door de woningbouw veroorzaakte aantasting van het gevoel van rust en openheid ter plaatse niet onaanvaardbaar is.
9. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de raad vooringenomen was bij de vaststelling van het plan doordat slechts beperkt ruchtbaarheid aan de beleidsregel ‘Toewijzing bouwkavel buitengebied’ is gegeven, overweegt de voorzitter dat hij in deze enkele omstandigheid geen aanleiding ziet voor het voorlopig oordeel dat de raad vooringenomen was bij de voorbereiding en vaststelling van het plan noch dat de raad niet een zelfstandige beoordeling heeft gemaakt van de belangen die met het plan zijn gemoeid.
10. [verzoeker] heeft zich in het verzoek- en beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [verzoeker] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
11. Gelet op al het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit tot vaststelling van het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Derhalve ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013
528-745.