ECLI:NL:RVS:2013:2192

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201308362/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied Oud-Beijerland

Op 20 november 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen een verzoeker, wonend te Oud-Beijerland, en de raad van de gemeente Oud-Beijerland. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van 11 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" werd vastgesteld. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het plan in werking treedt, met name voor het aangrenzende perceel dat de bestemming "Agrarisch met waarden" heeft gekregen.

De voorzitter heeft het verzoek op 5 november 2013 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door mr. M. Huijgens en de raad werd vertegenwoordigd door J.P. Manni en F. van Waas. De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat de raad de bestaande schuur op het perceel in redelijkheid als zodanig heeft kunnen bestemmen, aangezien deze legaal aanwezig is en conform een bouwvergunning is opgericht. De voorzitter zag geen aanleiding om te oordelen dat de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan niet in redelijkheid zijn opgenomen.

De voorzitter oordeelde verder dat de afstand tussen de woning van de verzoeker en de paardenhouderij en -fokkerij op het perceel voldoende is om onaanvaardbare overlast te voorkomen. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 november 2013.

Uitspraak

201308362/2/R4.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te Oud-Beijerland (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Oud-Beijerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. Huijgens, werkzaam bij Huijgens Consultancy, en de raad, vertegenwoordigd door J.P. Manni en F. van Waas, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Oud-Beijerland.
3. [verzoeker] woont aan de [locatie]. Met zijn verzoek beoogt hij te voorkomen dat het plan voor zover het ziet op het aangrenzende perceel met de kadastrale aanduiding sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), in werking treedt.
4. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.
Op het perceel is een schuur opgericht met een oppervlakte van ongeveer 600 m2. Aan de desbetreffende gronden is een bouwvlak en de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend, alsmede gedeeltelijk de aanduiding "opslag" en gedeeltelijk de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenfokkerij".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
[…]
Ingevolge lid 4.1.6 is ter plaatse van de aanduiding "opslag" op de in lid 4.1.1 bedoelde gronden uitsluitend opslag toegestaan ten dienste van de agrarische functie.
Ingevolge lid 4.1.7 is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenfokkerij" uitsluitend een (volwaardige of niet-volwaardige) paardenfokkerij- en houderij toegestaan.
5. [verzoeker] betoogt dat de op het perceel aanwezige schuur ten onrechte als zodanig is bestemd.
5.1. De raad stelt dat het een legaal aanwezige schuur betreft die om deze reden als zodanig is bestemd.
5.2. Niet in geschil is dat de bestaande schuur conform een daarvoor verleende bouwvergunning is opgericht. Het betreft dan ook een bestaand legaal gebouw. Nu legale bebouwing uit een oogpunt van rechtszekerheid in beginsel als zodanig dient te worden bestemd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad de bestaande schuur in redelijkheid niet als zodanig heeft kunnen bestemmen.
6. [verzoeker] betoogt dat de in het plan voor het perceel opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden ongewenste ontwikkelingen mogelijk maken.
6.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden aan de bestemming "Agrarisch met waarden" zijn gekoppeld en dat het plan niet voorziet in uitzonderingen op perceelsniveau. De raad heeft voorts de verwachting uitgesproken dat de eigenaar van het perceel niet zal kunnen voldoen aan de voorwaarden die in de desbetreffende artikelleden worden gesteld aan het gebruikmaken van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden door het college.
6.2. De voorzitter ziet geen grond voor het voorlopig oordeel dat de raad de bestreden afwijkingsbevoegdheden niet in redelijkheid in het plan heeft mogen opnemen. Voor het toepassen van de in artikel 4, leden 4.3.1, 4.4.1, 4.4.4 en 4.4.5 van de planregels bedoelde afwijkingsbevoegdheden gelden voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden. Van de verder door [verzoeker] bestreden afwijkingsbevoegdheid voor een schuilgelegenheid, als bedoeld in artikel 4, lid 4.3.2, van de planregels, bestaande uit een overkapping en met een maximale oppervlakte van 18 m2 en een maximale hoogte van 3 m, is voorts in redelijkheid geen ernstige overlast te verwachten.
Het verzoek, voor zover gericht tegen de in het plan voor het perceel opgenomen wijzigingsbevoegdheden, wijst de voorzitter af, nu het spoedeisend belang ten aanzien van deze planonderdelen eerst ontstaat nadat een wijzigingsplan met gebruikmaking van deze bevoegdheden wordt voorbereid. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.
7. Het betoog van [verzoeker] is voor het overige gericht tegen de gebruiksmogelijkheden die het plan bij recht biedt voor het perceel. [verzoeker] betoogt daartoe dat een paardenhouderij en -fokkerij in het vorige plan nog niet ter plaatse was toegestaan en dat hij overlast, waaronder milieuhinder, vreest van een paardenhouderij en -fokkerij op het perceel.
7.1. De raad stelt dat de afstand tussen de woning en het deel van de stal dat als paardenhouderij en -fokkerij gebruikt mag worden 50 m minimaal bedraagt. Vanwege deze afstand zullen de gebruiksmogelijkheden niet leiden tot onaanvaardbare overlast ter plaatse van de woning van [verzoeker], aldus de raad.
7.2. Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen de woning en het deel van de stal dat als paardenhouderij en -fokkerij gebruikt mag worden 50 m bedraagt. Gelet op deze afstand ziet de voorzitter geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid het desbetreffende deel van de schuur voor het gebruik als paardenhouderij- en fokkerij heeft kunnen bestemmen. Evenmin ziet de voorzitter aanleiding voor het voorlopig oordeel dat opslag op het perceel op een afstand van ongeveer 35 m van de woning van [verzoeker] zal leiden tot onaanvaardbare hinder voor [verzoeker].
8. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzitter geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling een voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
528-745.