201307396/1/R1 en 201307396/2/R1.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te Schagen,
en
de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebieden Kern Schagen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2013, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H. Moraal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
[appellante] heeft ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De raad heeft nadien deze toestemming gegeven.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzitter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het bestemmingsplan ziet op de woongebieden in de gemeente. Met het plan wordt gevolg gegeven aan de wettelijke actualisatieplicht.
4. [appellante] voert aan dat de afwijkingsbevoegdheid in artikel 9, lid 9.4.1, van de planregels te ruim is geformuleerd en daarmee rechtsonzeker is. Aan het mogelijk maken van parkeerplaatsen is alleen de voorwaarde verbonden dat de hoofdgroenstructuur niet onevenredig mag worden aangetast. Wat als hoofdgroenstructuur heeft te gelden is onduidelijk.
Voorts acht [appellante] de wijzigingsbevoegdheid in artikel 9, lid 9.5, van de planregels te ruim geformuleerd en niet objectief begrensd aangezien aan de toepassing daarvan geen enkele voorwaarde is gesteld.
Het beroep van [appellante] wordt mede ingegeven door de vrees dat bij de ontwikkeling van het perceel Watermolen 24 gebruik zal worden gemaakt van voornoemde flexibiliteitsinstrumenten.
5. Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. openbare nutsvoorzieningen;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d. voet- en fietspaden;
e. een monumentale of waardevolle boom ter plaatse van de aanduiding "monumentale of waardevolle boom";
f. een kinderboerderij ter plaatse van de aanduiding "kinderboerderij";
g. speelterreinen ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening";
h. een molen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - molen";
met bijbehorende bouwwerken.
Ingevolge lid 9.4.1 kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het gebruik en de inrichting van de gronden ten behoeve van parkeerplaatsen onder de voorwaarde dat dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de hoofdgroenstructuur.
Ingevolge lid 9.5 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), de bestemming "Groen" te wijzigen in de bestemming "Tuin" en/of "Wonen".
6. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.
De voorzitter overweegt dat in de planregels niet is bepaald wat tot de hoofdgroenstructuur dient te worden gerekend. Voor zover in dit opzicht al betekenis zou toekomen aan de plantoelichting stelt de voorzitter vast dat hieruit niet kan worden opgemaakt welke als "Groen" bestemde gronden tot die structuur behoren. Artikel 9, lid 9.4.1, van de planregels is daarmee rechtsonzeker. Voorts overweegt de voorzitter dat anderszins geen voorwaarden zijn gesteld die bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen. In zoverre is deze bevoegdheid niet door voldoende objectieve normen begrensd. De afwijkingsbevoegdheid is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro.
6.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.
In dit geval ziet de wijzigingsbevoegdheid op alle als "Groen" bestemde plandelen van het plangebied. Hierbij kan de groenfunctie worden omgezet in onder meer de woonfunctie. Aan de toepassing van de bevoegdheid is geen voorwaarde gesteld. Dit maakt dat de wijzigingsbevoegdheid niet door objectieve normen is begrensd en is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro.
6.2. Voor zover [appellante] beoogt op te komen tegen de ontwikkeling van het perceel Watermolen 24 overweegt de voorzitter dat dit perceel buiten het plangebied is gelaten. Haar bezwaren tegen de ontwikkeling die daar is voorzien, zal zij in de daarvoor te volgen procedure moeten inbrengen. Daar zal eveneens aan de orde kunnen komen het verweer van de raad dat zij bij die ontwikkeling geen belanghebbende is.
6.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft artikel 9, lid 9.4.1 en lid 9.5, van de planregels.
6.4. Gelet op het voorgaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de voorzitter aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schagen van 25 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Woongebieden Kern Schagen" voor zover het betreft:
a. artikel 9, lid 9.4.1, van de planregels;
b. artikel 9, lid 9.5, van de planregels;
III. draagt de raad van de gemeente Schagen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II.a en II.b worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. wijst het verzoek af;
V. gelast dat de raad van de gemeente Schagen aan [appellante] het door haar voor de behandelding van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 320,00 (zegge: driehonderdtwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
371.