201306284/2/R2.
Datum uitspraak: 22 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen
en
de raad van de gemeente Zaltbommel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Zaltbommel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en A.D. Sybesma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting als partij gehoord Recreatiepark Esmeer B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C. van Leeuwen, advocaat te Arnhem, en W.G. Becker.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] en anderen hebben ter zitting gesteld dat het door de raad op 8 november 2013 ingediende verweerschrift in deze procedure buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat het te laat is ingediend. De voorzitter is evenwel van oordeel dat de goede procesorde zich er niet tegen verzet dat het verweerschrift bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] en anderen wordt betrokken.
3. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor een groot deel van het buitengebied van de gemeente Zaltbommel. Het plan maakt onder meer een uitbreiding van de recreatiemogelijkheden voor recreatiepark Het Esmeer op het perceel Zaaiwaard 3 te Aalst mogelijk. Het ter plaatse toegelaten maximum aantal plaatsgebonden kampeermiddelen is in het plan uitgebreid tot 110. De maximum oppervlakte per kampeermiddel bedraagt voor 105 kampeermiddelen 55 m², voor vier kampeermiddelen 90 m² en voor één kampeermiddel 110 m².
4. [verzoeker] en anderen zijn eigenaren van verblijfsrecreatieverblijven op het naastgelegen perceel. Zij hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat zij schade lijden door wateroverlast ten gevolge van de voorziene uitbreiding. Ter zitting heeft de exploitant van het recreatiepark niet toegezegd dat geen gebruik zal worden gemaakt van de uitbreidingsmogelijkheden die het plan biedt. De voorzitter acht niet uitgesloten dat ten gevolge van de inwerkingtreding onomkeerbare gevolgen zullen optreden. Derhalve is met het verzoek een spoedeisend belang gemoeid.
4.1. [verzoeker] en anderen vrezen dat de reeds bestaande (kwel)wateroverlast ter plaatse van hun recreatieverblijven door het plan zal toenemen, omdat de nieuwe voorziene kavels op recreatiepark Het Esmeer zullen worden opgehoogd.
4.2. In het milieueffectrapport dat ten grondslag is gelegd aan het plan, het MER bestemmingsplan Buitengebied van 27 juni 2013 (hierna: het MER), staat dat het effect van de uitbreidingsmogelijkheden van kampeerterrein Het Esmeer op de waterhuishouding worden ingeschat als te verwaarlozen. Het verhard oppervlak zou door de uitbreiding iets kunnen toenemen, maar op basis van de eisen van het waterschap zal hiervoor compensatie moeten worden gevonden, zo is in het MER vermeld. In de niet onderbouwde stelling van [verzoeker] en anderen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare (kwel)wateroverlast ziet de voorzitter op voorhand geen grond om aan het MER op dit punt te twijfelen. Daarbij komt dat de raad in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld dat de initiatiefnemer voornemens is een tweede vijver op het terrein aan te leggen teneinde eventuele wateroverlast te voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare (kwel)wateroverlast voor [verzoeker] en anderen.
5. [verzoeker] en anderen stellen voorts dat voor de realisering van het plan een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken benodigd is. De vergunning die op grond van die wet op 24 september 2009 is verleend ziet volgens [verzoeker] en anderen niet op de in het plan voorziene ontwikkeling. Bovendien worden de voorschriften behorende bij die vergunning niet nageleefd. Volgens [verzoeker] en anderen staat de Wet beheer rijkswaterstaatwerken aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
5.1. De raad heeft ter zitting gesteld dat voor de uitvoering van het plan een nieuwe vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken is aangevraagd. Het ontwerp van deze vergunning is ter inzage gelegd, zo heeft de raad toegelicht. [verzoeker] en anderen hebben geen redenen aangevoerd die grond geven voor de verwachting dat de benodigde vergunning niet zal worden verleend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geeft het door [verzoeker] en anderen aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de Wet beheer rijkswaterstaatwerken op voorhand in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De stelling van [verzoeker] en anderen dat de voorschriften van de in 2009 verleende vergunning niet worden nageleefd, betreft een kwestie van handhaving en kan in deze procedure niet aan de orde komen.
6. [verzoeker] en anderen betogen verder dat het plan te weinig ruimte biedt voor de realisatie van groen- en speelvoorzieningen op het recreatiepark. Dit blijkt volgens hen mede uit het inrichtingsplan en de landschappelijke visie die ten grondslag zijn gelegd aan het initiatief tot uitbreiding van het recreatiepark. Volgens hen bevat de kaart behorende bij de landschappelijke visie bovendien gebreken, nu teveel kavels zijn ingetekend en speelvoorzieningen zijn voorzien op plaatsen waar deze niet kunnen worden gerealiseerd.
6.1. Het plan staat niet in de weg aan de realisatie van groen- en speelvoorzieningen. De raad heeft bovendien toegelicht dat bij het bepalen van het maximum aantal plaatsgebonden kampeermiddelen is uitgegaan van een bruto-oppervlak van 400 m² per kavel. Gelet op de maximale oppervlaktemaat van 55 m² die voor de meeste voorziene plaatsgebonden kampeermiddelen geldt, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onvoldoende ruimte biedt voor groen- en speelvoorzieningen. Daarbij merkt de voorzitter op dat de precieze invulling van het plan, die mede wordt neergelegd in het inrichtingsplan en de landschappelijke visie waarop [verzoeker] en anderen een beroep doen, in deze procedure niet ter beoordeling staat.
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het plan in zoverre in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Westland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013
683.