201304986/1/A2.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 april 2013 in zaak nr. 12/1663 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2008 voor [appellante] vastgesteld op € 620,00 en de teveel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 5 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. C.L.N.E. Bogaerts, beiden werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt onder medebewoner verstaan: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluit van 17 november 2011 ten grondslag gelegd dat in de periode van 1 februari 2008 tot en met 30 september 2008 geen recht op huurtoeslag bestaat, omdat de zoon van [appellante] en diens gezin in de periode van 29 januari 2008 tot en met 3 september 2008 op het toeslagadres in de GBA stonden ingeschreven en het gezamenlijk inkomen te hoog was om aanspraak te kunnen maken op huurtoeslag.
3. [appellante] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar zoon en diens gezin weliswaar tijdelijk bij haar hebben gelogeerd, maar dat de Belastingdienst/Toeslagen dit ten onrechte als wonen heeft aangemerkt. Voor dit logeren is aan de Belastingdienst/Toeslagen vooraf toestemming gevraagd en verkregen, aldus [appellante].
3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de zoon en diens gezin als medebewoners moest aanmerken, nu zij in de periode van 29 januari 2008 tot en met 3 september 2008 op hetzelfde woonadres in de GBA stonden ingeschreven en dat niet is gebleken dat die inschrijving onjuist was. Evenmin is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen vooraf hiermee heeft ingestemd en zou afzien van een lagere vaststelling van de huurtoeslag over 2008.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
17.