201304664/1/R2.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Houten,
en
de raad van de gemeente Houten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Dorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door J.W.A. Wijnekus MSc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de oude kern van Houten.
3. [appellant] woont aan de [locatie] te Houten. Hij richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - Twee-aaneen" dat ziet op het perceel. [appellant] voert aan dat een recente aanbouw aan zijn woning ten onrechte niet is ingetekend in de verbeelding bij het plan. Hij stelt hiertoe dat de aangebouwde delen van omliggende woningen wel in de verbeelding zijn ingetekend. Volgens hem zou bij het raadplegen van de verbeelding direct zichtbaar moeten zijn dat deze aanbouw is toegestaan. Dit is van belang bij eventuele verkoop van de woning, aldus [appellant].
4. De raad stelt dat de aanbouw is toegestaan op grond van het plan. Het is niet noodzakelijk om de aanbouw in de verbeelding weer te geven. De raad brengt naar voren dat de genoemde aanbouwen van de genoemde omringende woningen ook niet zijn opgenomen in de verbeelding. Deze aanbouwen zijn namelijk onderdeel van de ondergrond die voor de papieren verbeelding is gebruikt, aldus de raad.
5. Ingevolge artikel 1.2.4, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, worden plannen alsmede hun aansluiting op het aangrenzende gebied, vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
5.1. Het plandeel dat ziet op het perceel heeft de bestemming "Wonen - Twee-aaneen".
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen - Twee-aaneen" bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 17.2.2, aanhef en onder a, zijn ter plaatse van de bestemming "Wonen - Twee-aaneen" bijbehorende bouwwerken binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
Ingevolge lid 17.2.2, onder b, bedraagt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, met dien verstande dat de gezamenlijke bijbehorende bouwwerken ten hoogste een oppervlakte van 50 m2 hebben.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, van de planregels geldt de bestaande oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken als maximaal toegestane oppervlakte, indien de bestaande oppervlakte groter is dan op grond van de planregels is voorgeschreven en de bestaande oppervlakte tot stand is gekomen in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
6. Niet in geschil is dat de aanbouwen op het perceel in totaal een oppervlakte van 53 m² hebben. Deze oppervlakte aan gebouwen is in overeenstemming met de Wabo tot stand gekomen. Deze oppervlakte is weliswaar groter dan hetgeen is toegestaan op grond van artikel 17, lid 17.2.2, onder b, van de planregels, maar op grond van artikel 23, lid 23.1 zijn de aanbouwen met die oppervlakte als zodanig bestemd.
De recente aanbouw van [appellant] is niet ingetekend op de ondergrond die de raad heeft gebruikt bij het ter inzage leggen en vaststellen van het plan. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat dit wel had gemoeten, overweegt de Afdeling het volgende. Hoewel andere aanbouwen wel op de ondergrond zijn ingetekend, is in de Wet ruimtelijke ordening noch in de Algemene wet bestuursrecht de verplichting opgenomen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in de ondergrond van de verbeelding een exacte weergave van de feitelijke situatie moet zijn opgenomen. Door het ontbreken van de aanbouw op de ondergrond treedt voorts geen onzekerheid op over de bestemming en de daarbij behorende regels die ter plaatse van het perceel gelden. Bovendien dient voor een beoordeling van het toegelaten gebruik van en bebouwing op gronden binnen het plangebied de verbeelding in samenhang met de planregels te worden bezien. Uit het enkele feit dat een aanbouw is ingetekend op de ondergrond, kan dan ook niet worden afgeleid dat die aanbouw in overeenstemming is met het plan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid bij zijn bestreden besluit geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen aan het belang van [appellant] bij het rechtstreeks uit de verbeelding kunnen afleiden dat zijn aanbouw in overeenstemming is met het plan.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
545-803.