201304054/1/R2.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal,
en
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant], [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.L. Mieras, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.C.M. van Gurp en M. van Belzen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om bij de paardenbak aan de [locatie 1] te Krabbendijke lichtmasten op te richten, ingetrokken.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Krabbendijke en heeft daar een fruitteeltbedrijf. Hij stelt dat de paardenbak op het naastgelegen perceel [locatie 1] ten onrechte in het plan als zodanig is bestemd. Hij voert hiertoe aan dat hij overlast ondervindt van geluid en stof als gevolg van het gebruik van de paardenbak. Tevens vreest [appellant] dat de paardenbak een belemmering zal vormen voor zijn bedrijfsvoering, omdat de paardenbak zou kunnen worden aangemerkt als gevoelige bestemming. Bovendien staat het plan een paardenbak op korte afstand van zijn woning toe, terwijl voor nieuwe paardenbakken wel afstandsregels in het plan zijn opgenomen. De raad heeft dan ook onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen, aldus [appellant].
4. De raad heeft naar voren gebracht dat weliswaar in eerdere bestemmingsplannen voor het buitengebied geen specifieke regeling was opgenomen voor paardenbakken, maar dat dat niet betekent dat de bestaande en vergunde paardenbakken niet waren toegestaan. Nu is ervoor gekozen wel een specifieke regeling voor paardenbakken in het plan op te nemen. Hierbij wijst de raad erop dat de paardenbak en bijbehorende stal al sinds de jaren zeventig aanwezig zijn en dat daarvoor destijds een bouw- en Hinderwetvergunning zijn verleend. Voorts blijft de paardenbak een agrarische bestemming houden, zodat een ander, bedrijfsmatig, gebruik dan voor agrarische activiteiten niet is toegestaan. De raad acht het houden van paarden en het beoefenen van de paardensport een passende activiteit in het buitengebied. De raad stelt voorts dat de paardenbak geen gevoelige bestemming is, zodat een bufferzone ten behoeve van het fruitteeltbedrijf niet nodig is. Daarnaast schrijven de planregels alleen voor nieuwe paardenbakken een minimale afstand van 25 meter tot (bedrijfs-)woningen voor, en bedraagt de afstand van de paardenbak tot de bedrijfswoning van [appellant] bovendien 35 meter, aldus de raad.
5. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 1] ter plaatse van de paardenbak in de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bestaande paardenbak". De fruitboomgaard van [appellant] grenst voor een deel aan het perceel [locatie 1]. Tussen de paardenbak en de fruitboomgaard ligt een pad naar de schuur die bij de paardenbak hoort.
5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels is op de gronden met de bestemming "Agrarisch" een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening en grondgebonden agrarisch gebruik toegestaan.
Ingevolge lid 3.1, aanhef en onder s, is op de gronden met de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bestaande paardenbak" tevens een bestaande paardenbak toegestaan.
5.2. In de plantoelichting is vermeld dat in het bestemmingsplan duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het hobbymatig en bedrijfsmatig houden van paarden, om in de toekomst het houden van paarden te kunnen reguleren. Het houden van paarden voor eigen hobbymatig gebruik kan worden beschouwd als ontspanning/hobby, waarbij de nadruk ligt op het eigen gebruik. Zodra er sprake is van het vragen van vergoedingen, het aanbieden van stallingsruimten en andere faciliteiten aan derden, is het hobbymatige aspect verdwenen. Deze bedrijven worden bestemd als "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij". Voorts is in de nota zienswijzen vermeld dat alle bestaande en vergunde paardenbakken in het buitengebied zijn geïnventariseerd en in het plan zijn voorzien van een aanduiding "bestaande paardenbak".
6. Vaststaat dat ter plaatse reeds lange tijd een paardenbak aanwezig is die ook als zodanig wordt gebruikt. Omdat de raad niet voornemens is het gebruik van paardenbak binnen de planperiode te beëindigen, heeft de raad voor de bestaande paardenbak een specifieke aanduiding in het plan opgenomen. Met deze aanduiding wordt het hobbymatig gebruiken van de bestaande paardenbak als nevenfunctie bij agrarische bedrijvigheid toegestaan. Gelet op deze bestemmingsregeling waarbij de hoofdbestemming agrarisch is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de paardenbak zou moeten worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in die zin dat hij extra bescherming behoeft. De vrees van [appellant] dat hij in dat verband in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd door de paardenbak is dan ook ongegrond. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat de in de planregels voorgeschreven minimale afstand tussen paardenbakken en (bedrijfs-)woningen ten onrechte niet ziet op bestaande paardenbakken, merkt de Afdeling op dat de door hem bedoelde planregel een minimale afstand van 25 meter voorschrijft, terwijl de afstand tussen de paardenbak en de woning van [appellant] 35 meter is. Reeds hierom kan niet worden geoordeeld dat [appellant] in zijn belangen wordt geraakt doordat de planregel niet van toepassing is. Hoewel niet is uitgesloten dat hobbymatig gebruik van de paardenbak kan leiden tot enige overlast bij [appellant], heeft de raad daaraan bij zijn belangenafweging geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
545-803.