ECLI:NL:RVS:2013:2160

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201303722/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], die een boete van € 4.000,00 opgelegd heeft gekregen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd na controles door de Arbeidsinspectie, waaruit bleek dat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning werkzaamheden verrichtte in de onderneming van [appellant].

De minister verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, waarna de rechtbank Oost-Brabant op 12 maart 2013 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ook ongegrond verklaarde. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat hij geen werkgever in de zin van de Wav was.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2013. Tijdens de zitting werd [appellant] bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. P.E. Farahani. De Raad overwoog dat de Wav van toepassing was zoals deze luidde tot 1 januari 2013 en dat de boete terecht was opgelegd.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] als werkgever kon worden aangemerkt en dat de opgelegde boete niet gematigd hoefde te worden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat, en werd openbaar uitgesproken op 27 november 2013.

Uitspraak

201303722/1/V6.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2013 in zaak nr. 12/3151 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft de minister [appellant] een boete van € 4.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.E. Farahani, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Gelet op artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) is op dit geding de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2. Het door een inspecteur van de Arbeidsinspectie (thans: de Inspectie SZW) op ambtseed opgemaakte boeterapport van 6 september 2011 betreft twee controles verricht door ambtenaren van de Regio Politie Brabant Zuid-Oost en inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) op 25 januari 2011 bij de onderneming van [appellant], [bedrijf appellant], gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Hieruit is gebleken dat een vreemdeling met de Egyptische nationaliteit (hierna: de vreemdeling) werkzaamheden verrichtte bestaande uit het maken van pizza’s, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was verleend.
3. Het hoger beroep is beperkt tot het betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, dat [appellant] geen werkgever in de zin van de Wav is en dat de boete ten onrechte niet is gematigd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, omdat de boete mede is gebaseerd op de verklaring van [getuige], die is ingetrokken. [appellant] stelt dat de inhoud van deze verklaring door [getuige] is betwist, omdat zij heeft aangegeven dat deze niet door haar is afgelegd, althans, niet in de bewoordingen die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de verklaring.
4.1. De inspecteur heeft het boeterapport op ambtseed opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.
Nu zonder de verklaring van [getuige] ook uit het boeterapport blijkt dat de vreemdeling de werkzaamheden ten behoeve van [appellant] heeft verricht noopt de enkele omstandigheid dat de verklaring van [getuige] is ingetrokken niet tot het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van [appellant] ter zitting bij de Afdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij werkgever in de zin van de Wav is, aangezien hij de vreemdeling geen opdracht voor de werkzaamheden heeft gegeven en het een vriendendienst betrof, faalt reeds omdat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 24 oktober 2007 in zaak nr. 200702053/1), dit geen omstandigheden zijn die van belang zijn voor de vaststelling van werkgeverschap in de zin van de Wav.
6. Het betoog van [appellant] ter zitting bij de Afdeling dat de opgelegde boete gematigd diende te worden, aangezien het marginale werkzaamheden in het kader van een vriendendienst waren, kan niet slagen, reeds omdat de vreemdeling op de dag waarop de controle plaatsvond, na de waarschuwing van de inspecteurs eerder die dag, door de inspecteurs nogmaals werkend werd aangetroffen in de onderneming van [appellant], zodat van marginale arbeid geen sprake is.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de boete te matigen, omdat hij het bedrag niet kan betalen, slaagt dat betoog evenmin, reeds omdat [appellant] geen financiële stukken heeft overgelegd of anderszins inzicht in zijn financiële situatie heeft geboden. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] onevenredig door de opgelegde boete wordt getroffen.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de opgelegde boete te matigen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
164-766.