201302681/1/A4.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2012 heeft het college zijn beslissing om op 12 november 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op maandag 12 november 2012 om 10.50 uur is aangetroffen ter hoogte van de Toon Dupuisstraat 177 te Den Haag. Onbestreden is dat voor die locatie maandag niet de vastgestelde inzameldag was. Omdat op de doos de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, ter inzameling heeft aangeboden.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
4. [appellant] stelt dat hij niet degene is geweest die de doos met huishoudelijke afvalstoffen ter hoogte van de Toon Dupuisstraat 177 ter inzameling heeft aangeboden. Hij stelt dat hij de doos leeg voor zijn woning aan de [locatie] te Den Haag ter inzameling heeft aangeboden, binnen de in artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit bedoelde periode. Volgens [appellant] moet de lege doos door een ander zijn meegenomen en door deze persoon zijn gebruikt voor het ter inzameling aanbieden van huisvuil ter hoogte van de Toon Dupuisstraat 177. Hij wijst er daarbij op dat deze locatie op ruim een kilometer van zijn woning is gelegen, zodat het niet aannemelijk is dat hij daar zijn huisvuil zou aanbieden.
4.1. Dat zijn woning op ruime afstand van de Toon Dupuisstraat 177 is gelegen, is op zichzelf niet voldoende om aannemelijk te achten dat [appellant] niet degene is geweest die de doos met huishoudelijke afvalstoffen daar ter inzameling heeft aangeboden. Met de enkele stelling dat hij de aangetroffen doos op juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden en het noemen van de mogelijkheid dat de doos door een ander is meegenomen en door deze persoon op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden, heeft [appellant] dit evenmin aannemelijk gemaakt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
462-792.