ECLI:NL:RVS:2013:2129

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201301232/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van Stichting Plus Zorg als zorginstelling en de ontvankelijkheid van bezwaren van omwonenden

In deze zaak gaat het om de toelating van de Stichting Plus Zorg als zorginstelling voor persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf, zoals vastgelegd in een besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juli 2012. De minister heeft de capaciteit van de instelling vastgesteld op vijftien plaatsen voor verzekerden met een psychiatrische aandoening. Appellant sub 1 en appellant sub 2, beiden wonend te Leusden, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaren zijn door de minister op 21 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 november 2013. Tijdens de zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. R.F. Vogel, en de minister door mr. I.L. de Graaf. De kern van het geschil draait om de vraag of appellanten als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De minister heeft in zijn besluit gesteld dat appellanten geen persoonlijk, voldoende concreet en actueel belang hebben bij de toelating van de Stichting Plus Zorg, omdat het besluit geen invloed heeft op hun bestaande zorgsituatie.

Appellanten betogen dat zij wel degelijk in hun belang zijn getroffen, omdat de Stichting Plus Zorg als zorgaanbieder wil optreden binnen hun woonproject. De Afdeling overweegt echter dat de enkele toelating van de Stichting Plus Zorg niet betekent dat zij ook daadwerkelijk zorg zal verlenen binnen het wooncomplex van appellanten. De zorgverlening dient eerst te worden gegund door het Zorgkantoor, en het besluit tot toelating leidt niet direct tot een wijziging in de zorgverlening voor appellanten. De Afdeling concludeert dat appellanten geen actueel en direct belang hebben bij het besluit en verklaart de beroepen ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301232/1/A2.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Leusden,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Leusden,
appellanten,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (voorheen: de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft de minister de Stichting Plus Zorg toegelaten als instelling voor de functies persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf als bedoeld in de artikelen 4, 6 en 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, en de capaciteit als instelling voor verblijf vastgesteld op vijftien plaatsen voor verzekerden met een psychiatrische aandoening.
Bij besluit van 21 december 2012, heeft de minister de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. R.F. Vogel, advocaat te Leusden, en [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.L. de Graaf, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aan het besluit van 21 december 2012 heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen persoonlijk, voldoende concreet en actueel belang hebben bij het besluit, maar slechts een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid daarbij. Bovendien heeft het besluit tot toelating van Stichting Plus Zorg geen invloed op de bestaande zorgsituatie.
2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de minister heeft miskend dat zij rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. Hiertoe voeren zij aan dat Stichting Plus Zorg als zorgaanbieder wil optreden binnen het woonproject van Stichting Plus Wonen, en dat, hoewel de inkoopprocedure van medio september 2012 bij Zorgkantoor Amersfoort niet heeft geleid tot gunning van de opdracht aan Stichting Plus Zorg, zij de toekomstige mogelijkheid daarvan willen voorkomen. Daarnaast wijzen zij op twee uitspraken van de Afdeling waaruit zou blijken dat degene die in de directe omgeving woont van de plaats waarop het besluit betrekking heeft, reeds daarom rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
2.1. Degene die als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wenst te worden aangemerkt, dient een actueel en direct bij het besluit betrokken belang te hebben. Het besluit hier aan de orde strekt ertoe dat Stichting Plus Zorg de in de Wet Toelating Zorginstellingen vereiste toelating heeft om de in het besluit vermelde zorg te verlenen. De enkele toelating maakt niet dat Stichting Plus Zorg daadwerkelijk zorg mag verlenen binnen het wooncomplex van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Daartoe dient de zorgverlening aan haar te worden gegund door het Zorgkantoor. Het besluit tot toelating leidt er niet rechtstreeks toe dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te maken krijgen met een andere zorgverlener. Derhalve heeft de minister terecht overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen actueel en direct bij het besluit betrokken belang hebben en zij derhalve geen belanghebbenden zijn als bedoeld in voormelde bepaling. De uitspraken van de Afdeling die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vermelden, hebben, anders dan het voorliggende geval, betrekking op besluiten in de sfeer van ruimtelijke ordening. Reeds daarom kan hetgeen in die zaken overwogen is hen niet baten.
Het betoog faalt.
3. De beroepen zijn ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
362-799.