ECLI:NL:RVS:2013:2123

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201300321/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vreemdeling om document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag werd op 15 september 2011 door de minister voor Immigratie en Asiel afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde dit bezwaar op 1 mei 2012 ongegrond. Hierna stelde de vreemdeling beroep in bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 7 december 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State, in zijn uitspraak van 19 november 2013, oordeelde dat het hogerberoepschrift niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. De Raad stelde vast dat de grieven in het hogerberoepschrift niet in verband konden worden gebracht met de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Hierdoor was er geen sprake van grieven in de zin van de wet, en werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 19 november 2013, door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201300321/1/V4.
Datum uitspraak: 19 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 7 december 2012 in zaak nr. 12/14700 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de
Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 bevat het hogerberoepschrift in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift naar voren is gebracht is, gelet op de formulering ervan, niet in verband te brengen met enig onderdeel van de aangevallen uitspraak. Mitsdien is geen sprake van grieven in de zin van artikel 85, tweede lid. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid.
3. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Peute
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013
391.