ECLI:NL:RVS:2013:211

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201209099/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek met betrekking tot vluchtdeur in horecapand te Groningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 augustus 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond werd verklaard. Het college had op 17 maart 2010 een verzoek om handhaving van [appellant] met betrekking tot een pand in Groningen afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 28 februari 2011 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het handhavend optreden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gecontroleerd op het gebruik van de vluchtdeur door de horecagelegenheid van [belanghebbende].

[appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank onjuiste feiten heeft aangenomen en dat het college onvoldoende handhaaft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juli 2013 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van het college van 28 februari 2011 in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid en onvoldoende gemotiveerd is. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 februari 2011 gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat het college na het besluit voldoende controles heeft uitgevoerd en geen overtredingen heeft vastgesteld.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college wordt gelast om het griffierecht aan [appellant] te vergoeden. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en handhaving door bestuursorganen, vooral in situaties waar belangen van omwonenden en ondernemers op het spel staan.

Uitspraak

201209099/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 augustus 2012
in zaak nr. 11/292 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2010 heeft het college een verzoek om handhaving van [appellant] met betrekking tot het pand op het perceel [locatie 1] te Groningen (hierna: het pand), afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het een vluchtdeur in het pand betreft, deze weigering herroepen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Kalbfleisch, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Simonides, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het pand op het perceel [locatie 2] te Groningen dat gedeeltelijk grenst aan het pand op perceel [locatie 1], waarin [belanghebbende] een horecaonderneming exploiteert. Aan [belanghebbende] is bij besluit van 17 april 2009 een bouwvergunning verleend die het [belanghebbende] mogelijk maakt om naast de begane grond ook de eerste verdieping van het pand als horecagelegenheid in gebruik te nemen.
2. [appellant] betoogt dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven, omdat daaraan onjuiste feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte spreekt over zijn pand als Gelkingestraat 18 te Groningen, waar het zijn pand [locatie 2] betreft. Daarnaast is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat in de aan [belanghebbende] verleende bouwvergunning wordt gesproken over een nooduitgang, terwijl dit niet het geval is. Voorts mist volgens [appellant] onder de stukken een werktekening van de desbetreffende vluchtdeur, die volgens de voorschriften bij de aan [belanghebbende] verleende monumentenvergunning door [belanghebbende] moest worden overgelegd, aldus [appellant].
2.1. Hoewel [appellant] terecht voordraagt dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte het pand Gelkingestraat 18 te Groningen wordt aangeduid als het pand van [appellant], leidt dat niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De stukken die het college de rechtbank in de beroepsprocedure heeft toegestuurd, bevatten foto’s en een kadastrale kaart waaruit de situatie ter plaatse wat betreft de betrokken panden duidelijk blijkt. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat dit een kennelijke verschrijving betreft. Uit de aangevallen uitspraak blijkt voorts niet dat bij de rechtbank verwarring heeft bestaan over de situering van de vluchtdeur en van het dak waartoe de vluchtdeur toegang biedt, noch dat deze omstandigheid op de inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechtbank van invloed is geweest.
Dat, zoals [appellant] stelt, in de verleende bouwvergunning niet wordt gesproken van een nooduitgang die toegang geeft tot zijn dak, alsmede dat een werktekening zou ontbreken die moest worden ingeleverd, leidt evenmin tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft uit de bij het besluit van 17 april 2009 behorende bouwtekeningen met juistheid afgeleid dat in deze vergunning een nooduitgang is opgenomen, die op die tekeningen als "nieuwe vluchtdeur" is aangeduid. Dat zich onder de stukken geen werktekening met betrekking tot de vluchtdeur zou bevinden, leidt voorts, anders dan [appellant] stelt, niet tot de conclusie dat de rechtbank zich niet op de juiste stukken heeft gebaseerd, nu, wat er zij van de vraag of deze tekening al dan niet moest worden ingeleverd, deze voor de rechtbank niet onmisbaar was om zich een juist beeld van de situatie ter plaatse te vormen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet, dan wel onvoldoende daadwerkelijk controleert en handhaaft op het gebruik van de vluchtdeur door personeel en klanten van de horecagelegenheid. Hij stelt daartoe dat de stelling van het college dat het dit wel doet, niet wordt gesteund door verifieerbare gegevens en dat de vertegenwoordiger van het college tijdens de beroepsprocedure geen overzicht kon tonen van tijdstippen en methoden waarop het dit heeft gedaan. Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat het college zijn gerechtvaardigde belangen bij daadwerkelijke handhaving veronachtzaamt. Dat daartoe een noodzaak bestaat, volgt uit het feit dat het onrechtmatige gebruik van zijn dak reeds tot een aanzienlijke schadepost heeft geleid en de garantie op dit dak is ingetrokken.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de desbetreffende vluchtdeur ingevolge het besluit van 17 april 2009 uitsluitend in echte noodsituaties mag worden gebruikt.
Het college heeft [appellant] bij het besluit van 28 februari 2011 medegedeeld dat het regelmatig zal controleren of de vluchtdeur alleen als zodanig wordt gebruikt en het heeft, voor het geval dit niet het geval zal blijken, aangekondigd dat het daartegen zal optreden. Verder zal het college volgens dit besluit nagaan of [belanghebbende] bereid is een voorziening op de deur aan te brengen waarmee het openen van de deur kan worden gecontroleerd, en zo niet, of zij daartoe kan worden verplicht.
3.2. Hoewel bij het besluit van 28 februari 2011 het bezwaar van [appellant] voor zover betrekking hebbend op de weigering handhavend op te treden tegen het gebruik van de vluchtdeur gegrond is verklaard, moet dit besluit, gelet op de inhoud daarvan, wederom worden beschouwd als een weigering op het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden. Dat dit besluit in regelmatige controles voorziet, maakt dit niet anders.
Dit besluit is echter in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en onvoldoende gemotiveerd genomen, nu niet is gebleken dat voorafgaand aan het nemen van dit besluit door middel van controles door het college is onderzocht of zich mogelijk overtredingen voordeden. Het besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 februari 2011, waarin opnieuw is geweigerd om handhavend op te treden, alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5. Naar het college onweersproken heeft gesteld, heeft het, na het nemen van het besluit van 28 februari 2011, op 20 mei 2011, 27 augustus 2011, 9 oktober 2011 en 26 februari 2012, op tijdstippen waarop de horeca in het pand in bedrijf was, het gebruik van de vluchtdeur ter plaatse gecontroleerd, waarbij niet is vastgesteld dat de vluchtdeur voor andere doeleinden dan om te dienen als vluchtroute wordt geopend.
Op 20 mei 2011 werd daarbij vastgesteld dat de deur was voorzien van een alarminstallatie en op 26 februari 2012 was tevens cameratoezicht op de deur aanwezig. Bij de controle op 27 augustus 2011 was een personeelslid aanwezig dat toezicht hield op de vluchtdeur.
Het college heeft zich onder die omstandigheden terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor handhavend optreden.
Hetgeen [appellant] overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 augustus 2012 in zaak nr. 11/292;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 28 februari 2011 met kenmerk DI 11.2531491 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 28 februari 2011 met kenmerk DI 11.2531491;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
641.