ECLI:NL:RVS:2013:2106

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201209242/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, die op 13 september 2012 een asielaanvraag van een vreemdeling had goedgekeurd. De vreemdeling had op 17 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen, omdat de afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet deugdelijk was gemotiveerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de staatssecretaris beoordeeld. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter zijn eigen oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas in de plaats had gesteld van dat van de staatssecretaris, wat niet in lijn was met de vereiste terughoudendheid bij de toetsing van de geloofwaardigheid van asielverhalen. De staatssecretaris had in redelijkheid kunnen concluderen dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig was, gezien de inconsistenties in de verklaringen van de vreemdeling en zijn tante. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris bij de beoordeling van asielaanvragen en de terughoudendheid die de bestuursrechter moet betrachten bij het toetsen van de geloofwaardigheid van asielverhalen. De zaak illustreert ook de complexiteit van asielprocedures en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de ingediende verklaringen.

Uitspraak

201209242/1/V2.
Datum uitspraak: 22 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 13 september 2012 in zaken nrs. 12/26671 en 12/26674 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de grieven klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt over het relaas van de vreemdeling niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Door zijn eigen oordeel in de plaats te stellen van het zijne heeft de voorzieningenrechter zijn besluit onjuist getoetst en heeft hij miskend dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is, aldus de staatssecretaris.
2.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2011 in zaak nr. 201002537/1/V2), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van het door een asielzoeker in zijn asielrelaas gestelde, tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris en kan de bestuursrechter die beoordeling slechts terughoudend toetsen. De maatstaf bij die te verrichten toetsing is niet het eigen oordeel van de bestuursrechter over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar of grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris, gelet op de motivering in het voornemen en het besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, zich niet in redelijkheid op het door hem ingenomen standpunt kan stellen.
2.2. De voorzieningenrechter heeft, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, overwogen dat de staatssecretaris zich in het besluit van 17 augustus 2012 en het daarin ingelaste voornemen in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling vage verklaringen heeft afgelegd over de brochures, omdat de vreemdeling op dit punt duidelijke verklaringen heeft afgelegd. De omstandigheid dat de tante geen melding heeft gemaakt van hulp van haar familie sluit volgens de voorzieningenrechter niet uit dat zij daarbij wel is geholpen. Voorts heeft de vreemdeling verklaard dat zijn tante niet op de hoogte was van zijn problemen, hetgeen overeenkomt met haar verklaring in het gehoor dat zij niet weet of haar familieleden problemen hebben ondervonden. In een email van 17 augustus 2012 heeft de tante bovendien kenbaar gemaakt dat zij niet wist van de arrestatie en detentie van haar neef totdat hij haar dit vertelde na aankomst in Nederland en de vreemdeling heeft hiervoor in beroep een niet onaannemelijke verklaring gegeven, namelijk dat hij en zijn grootvader en grootmoeder dit bewust niet aan zijn tante hebben verteld om haar te sparen. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de vreemdeling een plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij bij zijn visumaanvraag niet over de schorsing en het studieverbod heeft gesproken, namelijk dat hij bewust niets heeft gezegd over de schorsing omdat hij bang was dat het nadelig zou zijn voor zijn aanvraag indien hij dit wel zou melden.
2.3. Dat de voorzieningenrechter aldus onderdelen van de motivering van het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling afzonderlijk heeft getoetst, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat hij het hiervoor onder 2.1 weergegeven toetsingskader niet in acht heeft genomen. Door zich evenwel niet te beperken tot de toets of de door de staatssecretaris gegeven motivering diens standpunt kan dragen, doch de gegeven motivering ondeugdelijk te achten omdat naar zijn oordeel de door de vreemdeling afgelegde verklaringen ook op andere wijze hadden kunnen worden beoordeeld, heeft de voorzieningenrechter zijn eigen oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas in de plaats gesteld van dat van de staatssecretaris en in zoverre de toetsing niet met de vereiste terughoudendheid verricht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2009 in zaak nr. 200806878/1/V2).
Er bestaat ook geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. Daaraan heeft de staatssecretaris in redelijkheid ten grondslag kunnen leggen dat niet geloofwaardig is dat de vreemdeling voor zijn tante pamfletten heeft verspreid en als gevolg daarvan is gedetineerd omdat hij vage verklaringen heeft afgelegd over de inhoud van de brochures die hij voor zijn tante stelt te hebben verspreid, uit de verklaringen van zijn tante bij haar asielaanvraag niet blijkt dat de vreemdeling een actief aandeel had in haar activiteiten en zij bovendien niet bekend was met zijn detentie. Deze elementen betreffen naast de overige aan de vreemdeling tegengeworpen elementen, die ook door de voorzieningenrechter zijn genoemd, de kern van het asielrelaas en het is aan de vreemdeling zijn asielrelaas aannemelijk te maken.
De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 augustus 2012 toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris door afdoening van zijn aanvraag in de algemene asielprocedure (hierna: de AA-procedure) hem niet dan wel onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld een nadere verklaring te geven voor de door hem geconstateerde discrepanties tussen zijn verklaringen en die van zijn tante, te meer nu laatstgenoemde in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Ten onrechte heeft de staatssecretaris nagelaten zijn aanvraag naar de verlengde asielprocedure door te zenden.
4.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 15 juli 2011 in zaak nr. 201102129/1/V2) overweegt de Afdeling dat het bij de toetsing of een aanvraag terecht in de AA-procedure is afgewezen erom gaat of het desbetreffende besluit binnen acht dagen op zorgvuldige wijze is genomen. De vreemdeling heeft de mogelijkheid gehad om in zijn zienswijze te reageren op het gestelde in het voornemen dat zijn verklaringen en die van zijn tante niet overeenkomen. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de staatssecretaris in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door de asielaanvraag van de vreemdeling in het kader van de AA-procedure af te wijzen.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 13 september 2012 in zaak nr. 12/26671;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013
572-698.