ECLI:NL:RVS:2013:2102

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
201207229/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 13 juli 2012. De minister had op 8 juni 2012 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond voor wat betreft het inreisverbod, maar ongegrond voor de rest. De minister, nu staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De staatssecretaris betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat hij onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen redenen waren om af te zien van het inreisverbod. Hij stelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij een familie- of gezinsleven had met zijn Nederlandse partner, enkel op basis van zijn eigen verklaring en een brief van de partner. De staatssecretaris had in zijn besluit van 8 juni 2012 aangegeven dat de enkele stelling van de vreemdeling niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De vreemdeling had met zijn verklaring en de brief van zijn partner niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk een familie- of gezinsleven had dat de oplegging van het inreisverbod in de weg stond. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod gegrond had verklaard, en het beroep van de vreemdeling werd in zoverre ongegrond verklaard. De beslissing werd uitgesproken op 20 november 2013.

Uitspraak

201207229/1/V2.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 13 juli 2012 in zaak nrs. 12/18692 en 12/18693 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dat betreft het uitgevaardigde inreisverbod, het besluit in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen redenen zijn om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Hij betoogt hiertoe dat hij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling het gestelde familie- of gezinsleven met zijn partner niet aannemelijk heeft gemaakt met uitsluitend zijn eigen verklaring en een schriftelijke verklaring van zijn gestelde partner van 22 juni 2012, aldus de staatssecretaris.
2.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 8 juni 2012 op het standpunt gesteld dat hij geen reden ziet af te zien van oplegging van een inreisverbod, omdat de enkele stelling van de vreemdeling in zijn zienswijze dat hij met zijn Nederlandse partner samenwoont onvoldoende is om aan te nemen dat hij met haar familie- of gezinsleven heeft als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In beroep heeft de vreemdeling een brief overgelegd van 22 juni 2012 van zijn gesteld partner, waarin zij verklaart dat de vreemdeling sinds november 2011 haar partner is en dat hij sinds 14 juni 2012 met haar samenwoont.
2.2. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, heeft de vreemdeling met zijn verklaring en de in beroep overgelegde brief waarin staat dat hij sinds een datum gelegen na het besluit samenwoont met een Nederlandse partner, niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk familie- of gezinsleven heeft als vorenbedoeld dat aan oplegging van een inreisverbod in de weg stond.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarin het beroep tegen het inreisverbod gegrond is verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 13 juli 2012 in zaak nr. 12/18692, voor zover hierin het beroep gericht tegen het inreisverbod van 8 juni 2012 gegrond is verklaard en dat inreisverbod is vernietigd;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
572-698.