201204956/1/A4.
Datum uitspraak: 27 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 12 april 2012 in zaak nr. 11/207 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Noorderzijlvest.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur aan de Landinrichtingscommissie Herinrichting Roden-Norg (hierna: vergunninghoudster) vergunning verleend voor het inrichten van het Oostervoortsche Diep fase 2, gelegen noordelijk van Peest.
Bij besluit van 5 januari 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2013, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.J. Feunekes en ir. A. Roelevink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen, J.M. Geraedts en ing. J.P. Tjaden, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 3 augustus 2010 is onder meer vergunning krachtens de Waterwet verleend voor het dempen van sloten, het graven en verruimen van watergangen, het aanbrengen van duikers en stuwen, het verwijderen van duikers en het op termijn veranderen van waterstanden in diverse trajecten van het Oostervoortsche Diep.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een goede waterafvoer van zijn percelen met de verleende watervergunning onvoldoende is gewaarborgd. De gevraagde vergunning had gelet hierop niet verleend mogen worden, althans niet zonder ter zake aanvullende voorschriften te stellen, aldus [appellant]. Volgens hem heeft de verhoging van de grondwaterstand met 5 cm die het dagelijks bestuur in de nieuwe situatie voorziet al een groot negatief effect op zijn percelen en zal de verhoging in werkelijkheid 30 tot 40 cm bedragen. [appellant] voert in dit verband aan dat, anders dan waarvan het dagelijks bestuur en de rechtbank zijn uitgegaan, een stijging van de diepe grondwaterstand ter plaatse van zijn percelen ook een stijging van de ondiepe grondwaterstand tot gevolg heeft. Anders dan is weergegeven op de leemkaart bij het inrichtingsplan Oostervoortsche Diep fase 2 (hierna: de leemkaart), is er volgens [appellant] op grote delen van zijn percelen geen keileemlaag tussen het diepe en ondiepe grondwater aanwezig. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het knelpunt Norg-Zuid geen onderdeel uitmaakt van de verleende vergunning. Volgens hem maakt dit knelpunt wel onderdeel uit van de vergunning, nu het grond- en oppervlaktewater afkomstig uit dit knelpunt door het gebied van het Oostervoortsche Diep stroomt.
2.1. Het knelpunt Norg-Zuid ligt niet in het gebied waar de activiteiten waarvoor vergunning is verleend, plaatsvinden. Het knelpunt maakt als zodanig geen onderdeel uit van de verleende vergunning. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] op dit punt aldus dat de verleende vergunning volgens [appellant] nadelige effecten heeft voor de waterafvoer in het knelpunt Norg-Zuid, waar zijn percelen zijn gelegen.
2.2. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat voldoende is gewaarborgd dat geen nadelige gevolgen voor de waterafvoer van de percelen van [appellant] zullen ontstaan. Volgens het dagelijks bestuur heeft een verhoging van de grondwaterstand met 5 cm als gevolg van de vergunde inrichting van het Oostervoortsche Diep fase 2 geen gevolgen voor de afwateringsmogelijkheden, omdat bestaande duikers in het afwateringstraject worden vervangen of verwijderd. Een verhoging van de grondwaterstand met meer dan 5 cm is volgens het dagelijks bestuur niet waarschijnlijk. Volgens het dagelijks bestuur heeft een stijging van de diepe grondwaterstand ter plaatse van de percelen van [appellant] geen gevolgen voor de ondiepe grondwaterstand. Het wijst er daarbij op dat op deze percelen blijkens de leemkaart op een aantal plaatsen een keileemlaag aanwezig is. De leemkaart is opgesteld door de Dienst Landelijk Gebied en voldoet aan de daaraan te stellen eisen, aldus het dagelijks bestuur. Op de plaatsen waar geen keileemlaag aanwezig is, vindt volgens het dagelijks bestuur afwatering plaats door middel van een drainage of een beek.
2.3. [appellant] heeft zijn stellingen dat de leemkaart onjuist is, dat de grondwaterstand 30 tot 40 cm zal stijgen en dat de vergunning nadelige effecten heeft voor de waterafvoer in het knelpunt Norg-Zuid, niet met concrete gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft in hetgeen hij aanvoert terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de gevraagde vergunning had moeten weigeren of daaraan aanvullende voorschriften had moeten verbinden. Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat in de verleende vergunning ten onrechte geen schadevergoedingsregeling is opgenomen.
3.1. Artikel 7.14 van de Waterwet biedt een specifieke regeling voor de vergoeding van schade. Degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, kan ingevolge dit artikel een verzoek om schadevergoeding indienen bij het betrokken bestuursorgaan, in dit geval het dagelijks bestuur. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur gehouden was om in het kader van de vergunningprocedure een schadevergoedingsregeling te treffen. Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de feitelijke situatie in het knelpunt Norg-Zuid niet in overeenstemming is met het Landinrichtingsplan Roden-Norg 1997, en dat het dagelijks bestuur hem ten onrechte geen nulmetingen heeft toegezonden, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de verleende watervergunning. Hetgeen [appellant] ter zake heeft aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013
462-720-457.