201302228/1/A1.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 februari 2013 in zaak nr. 12/1124 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2011 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 4 april 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2013, waar het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin, zoals dat luidde ten tijde van belang, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Ingevolge artikel 134, tweede lid, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Ingevolge het derde lid, eerste volzin, deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de Wvw 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. In paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling (hierna: bijlage), getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", is het volgende bepaald: "Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
2. Naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 heeft het CBR [appellant] bij besluit van 12 augustus 2011 verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 13 september 2011 en bestond uit een anamnese, een lichamelijk onderzoek, een laboratoriumonderzoek en een psychiatrisch onderzoek. Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft de betrokken keurend psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman in het verslag van bevindingen van 6 oktober 2011 (hierna: het verslag van bevindingen) tot de diagnose alcoholmisbruik geconcludeerd. Dit verslag heeft het CBR aan zijn besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] ten grondslag gelegd.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van de rechtmatigheid van het besluit van 12 augustus 2011, waarbij hem de verplichting is opgelegd mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid, moet worden uitgegaan. Vaststaat dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 augustus 2011. Dit besluit is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, daardoor rechtens onaantastbaar geworden, hetgeen inhoudt dat van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan, zowel wat de wijze van tot stand komen als wat de inhoud ervan betreft. In de gestelde omstandigheid dat [appellant] geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen dit besluit, omdat hij destijds geen raadsman had, wordt geen aanleiding gevonden om van dit uitgangspunt af te wijken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 november 2011 op het verslag van bevindingen mocht baseren. Daartoe voert hij aan dat er in het verslag ten onrechte van uit wordt gegaan dat hij als bestuurder van een motorrijtuig is aangehouden. Voorts is de conclusie van de anamnese dat er aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik volgens [appellant] niet in het verslag onderbouwd. Ten slotte voert hij aan dat hij niet voornemens is om na het nuttigen van alcohol een motorrijtuig te besturen en dat de gevolgen van het besluit zeer ingrijpend voor hem zijn.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 maart 2013 in zaak nr. 201205938/1/A3, bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. Dergelijke omstandigheden doen zich hier, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet voor. [appellant] had de mogelijkheid om een tweede onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid aan te vragen als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de Wvw 1994, dan wel om een eigen deskundigenrapport op te laten stellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. In het verslag van bevindingen is over de anamnese geconcludeerd dat een aanwijzing voor alcohol/drugsmisbruik bestaat op grond van de mededelingen van [appellant]. Ter motivering hiervan is verwezen naar de mededelingen zoals die in het verslag zijn weergegeven onder punt 1 tot en met 5. Anders dan [appellant] stelt, wordt er in het verslag van bevindingen niet van uitgegaan dat [appellant] als bestuurder van een motorrijtuig is aangehouden. In de door [appellant] geciteerde alinea uit het verslag wordt niet vermeld wat de reden van zijn aanhouding is. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij niet voornemens is om na het nuttigen van alcohol een motorrijtuig te besturen, neemt niet weg dat hij, gelet op het verslag van bevindingen, niet geschikt is om motorrijtuigen te besturen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan het CBR bij alcoholmisbruik niet anders dan concluderen tot ongeschiktheid tot het besturen van een motorvoertuig en op die grond het rijbewijs ongeldig verklaren. Dat dit voor betrokkenen ingrijpende gevolgen heeft, maakt dat niet anders.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
531-712.