201309020/2/A1.
Datum uitspraak: 11 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 augustus 2013 in zaak nr. 13/1836 in het geding tussen:
[wederpartij] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 oktober 2012 en 4 december 2012 heeft het college [verzoeker] naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [wederpartij] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het gebruik van het pand op het perceel aan de [locatie] te Elst (hierna: het perceel) als woning voor 5 januari 2013 te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het college het door [verzoeker] en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen het recreatief woonverblijf van het pand op het perceel, afgewezen.
Bij uitspraak van 15 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de besluiten van 19 februari 2013 en 18 juni 2013 ingestelde beroep gegrond verklaard en die besluiten vernietigd.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft het college [verzoeker] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het gebruik van het perceel en het daarop aanwezige pand voor zowel permanente als recreatieve woondoeleinden of ander recreatief gebruik, anders dan ten behoeve van sportparkachtige activiteiten, in strijd met de bestemming binnen zes weken na dagtekening van dit besluit te staken en gestaakt te houden.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2013, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. D.H. Pols, en het college, vertegenwoordigd door A.M. van Laar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het besluit van 10 september 2013 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, naar voorlopig oordeel van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
3. [verzoeker] vraagt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 10 september 2013, zolang de Afdeling niet op het door hem ingestelde hoger beroep heeft beslist, wordt geschorst.
3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Pas" rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor het gebruik als zodanig.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, is het verboden de gronden en opstallen of delen daarvan te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming (artikelen 2 tot en met 11 van deze voorschriften).
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, geldt het in het eerste lid van dit artikel vervatte verbod niet voor een gebruik van gronden en opstallen of delen daarvan voor zover dit gebruik of de aard van dit gebruik reeds bestond ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
3.2. De beoordeling van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het gebruik van het pand als recreatiewoning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Pas", leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de besluiten van 16 oktober 2012, 4 december 2012, 19 februari 2013, 18 juni 2013 en 10 september 2013 niet ingaan op de vraag of de aard van dit gebruik onder het in artikel 12, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksovergangsrecht kan worden gebracht. Partijen dienen in de bodemprocedure zich nader over die vraag uit te laten. Dat [verzoeker] bij de rechtbank geen beroep heeft gedaan op dit overgangsrecht kan hem naar voorlopig oordeel niet worden tegengeworpen aangezien het college zich ten tijde van de aangevallen uitspraak op het standpunt had gesteld dat het gebruik van het pand als recreatiewoning in overeenstemming was met artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften en [verzoeker] in die procedure niet als appellant aan het geding heeft deelgenomen. Ten aanzien van de vraag of aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening overweegt de voorzitter dat niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college en [wederpartij] dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht. Gelet daarop ziet de voorzitter aanleiding ter voorkoming van onevenredig nadeel de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe van 10 september 2013, kenmerk 13UIT20675;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2013
543.