201301029/1/V6.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 december 2012 in zaak nr. 12/6117 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) ten tijde en voor zover thans van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Aruba toelating en hoofdverblijf heeft.
In de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, toegespitst op het gebruik in Aruba, (hierna: de Handleiding) ten tijde en voor zover thans van belang, is vermeld dat de vraag of sprake is van een verblijfsgat, op zich een vreemdelingrechtelijke vraag is. De verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning vindt plaats met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden. Indien de vreemdeling niet tijdig om verlenging heeft verzocht, dat wil zeggen na afloop van zijn verblijfsvergunning, kan de vergunning op zijn vroegst pas met ingang van de datum van de aanvraag worden verleend en dus niet in aansluiting op de eerdere vergunning. Dit betekent dat er een verblijfsgat is ontstaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien de aanvraag niet tijdig is ingediend wegens omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. In dat geval wordt, bij inwilliging van de aanvraag, in de toelatingsprocedure de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en in aansluiting op de eerdere vergunning verleend.
Volgens de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, mogen er gedurende de periode van vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek én gedurende de periode vanaf de indiening van het verzoek tot en met de beslissing op het verzoek om naturalisatie geen zogenaamde 'verblijfsgaten' voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijf jaar te lopen.
3. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 8 juni 2012 ten grondslag gelegd dat uit informatie van het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranheronan, de organisatie belast met het uitvoeren van het Arubaanse vreemdelingenbeleid, volgt dat gedurende het verblijf van [appellante] twee niet verschoonbare verblijfsgaten bestaan: van 21 september 2007 tot 14 februari 2008 (hierna: periode 1) en van 14 februari 2009 tot 7 oktober 2009 (hierna: periode 2).
4. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de twee verblijfsgaten niet verschoonbaar zijn. Daartoe voert zij aan dat zij in periode 1 minderjarig was, haar pleegvader de desbetreffende verblijfsaanvraag heeft ingediend, en nalatigheid van zijn kant haar niet mag worden toegerekend. Dat geldt evenzeer voor het verblijfsgat in periode 2, omdat haar pleegvader ook die aanvraag heeft verzorgd, aldus [appellante].
4.1. De Afdeling stelt vast dat [appellante] op 2 september 2006 meerderjarig is geworden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] ten tijde van beide te laat ingediende vervolgaanvragen meerderjarig was en dat daarmee de feitelijke basis aan de eerste door [appellante] aangevoerde beroepsgrond is ontvallen.
4.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellante] als meerderjarige zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van een vervolgaanvraag en dat de gevolgen van het door een ander laten indienen daarvan voor haar rekening en risico komen.
4.3. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de verblijfsgaten niet verschoonbaar zijn en dat de staatssecretaris derhalve terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van onafgebroken toelating, als bedoelt in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Woestenburg-Bertels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
501.