ECLI:NL:RVS:2013:2053
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de gevolgen voor eigendomsrechten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, eigenaar van een pand dat deel uitmaakt van een complex dat door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Dit besluit werd genomen op 22 februari 2011. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing, met name omdat hij van mening is dat deze hem een onredelijk zware last oplegt. Hij stelt dat de aanwijzing hem belemmert in het vervangen van de oorspronkelijke metalen raamkozijnen door kunststof kozijnen, wat volgens hem een inbreuk op zijn eigendomsrecht vormt. Het college heeft het bezwaar van de appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard in haar uitspraak van 29 december 2012.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 november 2013 behandeld. De appellant was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S.J. Brunia, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle. De appellant betoogde dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanwijzing van het complex als beschermd gemeentelijk monument een onredelijke beperking van zijn eigendomsrecht met zich meebrengt. Hij stelde dat de gemeente hem zou moeten compenseren voor deze beperking.
De Raad van State oordeelde echter dat de aanwijzing niet betekent dat er geen wijzigingen aan het pand mogen worden aangebracht, maar dat hiervoor een omgevingsvergunning vereist is. Dit vereiste is volgens de Raad van State geen onredelijke beperking van het eigendomsrecht. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 november 2013.