ECLI:NL:RVS:2013:2047

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
201308975/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 september 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling was op 1 september 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld, omdat hij een asielaanvraag had ingediend in Italië. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling uit eigen beweging naar Italië had moeten terugkeren. Hij voerde aan dat er een concreet aanknopingspunt was voor overdracht aan Italië op basis van de Dublinverordening, omdat de vreemdeling eerder een asielaanvraag in Italië had ingediend en zijn vingerafdrukken in Eurodac waren aangetroffen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor overdracht aan Italië. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling had moeten opdragen zich onmiddellijk naar Italië te begeven. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 september 2013 ongegrond. De vreemdeling had geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die inbewaringstelling onevenredig maakten, en er was voldoende grond voor de conclusie dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De beslissing van de Afdeling was als volgt: het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak vond plaats op 11 november 2013.

Uitspraak

201308975/1/V3.
Datum uitspraak: 11 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 september 2013 in zaak nr. 13/23079 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 september 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep van de vreemdeling op artikel 62a, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) slaagt en dat hij de vreemdeling had moeten opdragen uit eigen beweging terug te keren naar Italië.
Daartoe voert hij aan dat de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij een asielaanvraag heeft ingediend in Italië en uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat de vreemdeling in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2013 in zaak nr. 201207445/1/V3 betoogt hij dat aldus een concreet aanknopingspunt bestaat dat de vreemdeling op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 50; hierna: de Dublinverordening) aan een andere lidstaat van de Europese Unie zou kunnen worden overgedragen, waardoor Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn), en daarmee artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing is.
1.1. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Volgens het tweede lid wordt de onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd, of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de betrokkene vereist is, is het eerste lid van toepassing.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 stelt onze minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
a. reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan,
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
Ingevolge het derde lid, wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijk vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
1.2. In het op 1 september 2013 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van overbrenging en ophouding staat vermeld dat de vreemdeling bij het gehoor tijdens de ophouding heeft verklaard dat hij twee jaar geleden een asielaanvraag heeft ingediend in Italië en dat deze aanvraag nog loopt. Uit ditzelfde proces-verbaal blijkt voorts dat de van de vreemdeling genomen vingerafdrukken in Eurodac zijn aangetroffen.
In het op 1 september 2013 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor staat vermeld dat de vreemdeling heeft herhaald dat hij in Italië asiel heeft gevraagd. Op diezelfde dag is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 4 september 2013 is een claim bij de Italiaanse autoriteiten ingediend op grond van de Dublinverordening.
1.3. Zoals de Afdeling eerder in de door de staatssecretaris genoemde uitspraak van 24 januari 2013 heeft overwogen, is de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing indien een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen.
1.4. In deze zaak is het concrete aanknopingspunt daarin gelegen dat de vreemdeling tijdens op 1 september 2013 gehouden gehoren heeft verklaard dat hij in Italië asiel heeft gevraagd en een onderzoek heeft uitgewezen dat zijn vingerafdrukken in Eurodac voorkomen. Gelet hierop is artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn, welke bepaling is omgezet in artikel 62a van de Vw 2000, niet van toepassing. Zo al moet worden aangenomen dat de vreemdeling in het bezit is van een andere toestemming tot verblijf als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling krachtens artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 had moeten opdragen zich onmiddellijk naar Italië te begeven en hij de vreemdeling niet in bewaring heeft mogen stellen.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 1 september 2013 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
3. De vreemdeling betoogt dat met een minder dwingende maatregel dan bewaring had moeten worden volstaan, omdat hij naar Italië wil en hij tot die tijd bij zijn broer in Nederland kan verblijven.
3.1. Onbestreden is dat voldoende grond bestaat voor de conclusie dat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De vreemdeling heeft voorts geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die inbewaringstelling onevenredig maken. Dat hij heeft verklaard dat hij naar Italië wil vertrekken en hij tot zijn vertrek bij zijn broer kan verblijven laat onverlet dat hij zich reeds eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De staatssecretaris heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast.
De beroepsgrond faalt.
4. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 september 2013 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 september 2013 in zaak nr. 13/23079;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2013
480-665.