201307845/1/V4.
Datum uitspraak: 12 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 augustus 2013 in zaak nr. 13/19433 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2013 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 augustus 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen schadevergoeding te betalen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Uit het op 26 juli 2013 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de vreemdeling op deze dag, nadat zij te kennen had gegeven een asielaanvraag te willen indienen, is overgedragen aan de afdeling 'Claims Identificatie en Artikel 4' van de Brigade Vreemdelingenzaken van de Koninklijke Marechaussee, district Schiphol. Op dezelfde dag is haar krachtens artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de toegang geweigerd en is haar vervolgens krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 de verplichting opgelegd zich op te houden in het Justitieel Complex Schiphol/aanmeldcentrum Schiphol (hierna: artikel 6-maatregel). Op 29 juli 2013 heeft de staatssecretaris de artikel 6-maatregel opgeheven.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, omdat bij het opleggen van de artikel 6-maatregel reeds bekend was dat de vreemdeling hoogzwanger was en die omstandigheid drie dagen later grond is geweest voor het opheffen van die maatregel, hij ten onrechte heeft nagelaten te bezien of de zwangerschap reden vormde om van het opleggen van de artikel 6-maatregel af te zien. De staatssecretaris betoogt daartoe dat de omstandigheid dat een vreemdeling zwanger is niet zodanig bijzonder is dat reeds daarom het grensbewakingsbelang dient te worden prijsgegeven. Ook aan zwangere vrouwen aan wie de toegang is geweigerd wordt daarom volgens de staatssecretaris doorgaans een artikel 6-maatregel opgelegd. Voor de benodigde medische zorg worden deze vrouwen overgebracht naar het Justitieel Medisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting te Scheveningen, waarna zij zullen bevallen in het Bronovo ziekenhuis te Den Haag, aldus de staatssecretaris. Voorts acht de staatssecretaris van belang dat er in deze zaak eerst met het medisch advies van MediFirst van 28 juli 2013 een indicatie beschikbaar was van de duur van de zwangerschap van de vreemdeling. Hij heeft niet reeds hoeven uitgaan van de door de vreemdeling ten overstaan van een ambtenaar, belast met de grensbewaking, afgelegde verklaring dat zij 34 weken zwanger was, aldus de staatssecretaris.
2.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 22 mei 2012 in zaak nr. 201106665/1/V4, heeft het opleggen van een minder dwingende maatregel dan vrijheidsontneming aan een asielzoekende vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd tot gevolg dat feitelijk verdere toegang tot Nederland wordt verkregen. Het standpunt van de staatssecretaris dat daarom in dergelijke gevallen in beginsel steeds moet worden aangenomen dat het grensbewakingsbelang alleen kan worden veiliggesteld door het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel is dan ook niet onjuist.
Van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris in dit geval niettemin van het opleggen van een artikel 6-maatregel had moeten afzien is niet gebleken. De zwangerschap van de vreemdeling is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat het belang van de vreemdeling bij het toepassen van een minder dwingende maatregel zou moeten prevaleren boven het grensbewakingsbelang van de staatssecretaris. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht, kan immers ook als een artikel 6-maatregel is opgelegd aan zwangere vreemdelingen adequate medische zorg worden geboden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, betekent de omstandigheid dat de staatssecretaris in het advies van Medifirst van 28 juli 2013 over de mogelijkheid om de vreemdeling te horen, in welk advies tevens de door de vreemdeling opgegeven duur van de zwangerschap wordt vermeld, alsnog aanleiding heeft gezien de artikel 6-maatregel op te heffen, niet dat deze maatregel daarom vanaf de aanvang daarvan onrechtmatig was.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierin het beroep tegen de artikel 6-maatregel gegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het desbetreffende besluit van 26 juli 2013 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 augustus 2013 in zaak nr. 13/19433;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dijken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2013
643-595.