ECLI:NL:RVS:2013:204

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201205791/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • T.G. Drupsteen
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning van planschadevergoeding aan buren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 26 april 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de toekenning van een tegemoetkoming in planschade aan de buren van [appellant], [belanghebbende A] en [belanghebbende B], door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk. Op 7 juli 2010 heeft het college aan deze buren een tegemoetkoming in planschade toegekend van respectievelijk € 12.000,00 en € 24.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft op 23 maart 2011 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij alleen de tegemoetkoming aan [belanghebbende B] in stand is gelaten.

[appellant] is eigenaar van een woning met winkel in Luyksgestel en heeft in het verleden vrijstelling gekregen van het bestemmingsplan voor verbouwingen aan zijn pand. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college alleen vrijstelling van de bouwregels heeft verleend en niet van de gebruiksregels, wat volgens hem de oorzaak is van de planschade. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 april 2013 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J.P.G. Roozendaal, en het college werd vertegenwoordigd door A. Oosterwijk.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) ten grondslag mocht leggen aan de beoordeling van het planschadeverzoek. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het college moet nu binnen zes weken een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant], waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201205791/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Luyksgestel, gemeente Bergeijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 april 2012 in zaak nr. 11/1480 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Procesverloop
Bij besluiten van 7 juli 2010 heeft het college aan de buren van [appellant], te weten [belanghebbende A] en [belanghebbende B], een tegemoetkoming in planschade toegekend van respectievelijk € 12.000,00 en € 24.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij besluit van 23 maart 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat alleen de tegemoetkoming aan [belanghebbende B] in stand is gelaten.
Bij uitspraak van 26 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door A. Oosterwijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.
2. Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.
Ingevolge het tweede lid geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van deze wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro, kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt als gevolg van een planologische wijziging genoemd in artikel 6.1, tweede lid, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
3. [appellant] is eigenaar van een woning met winkel aan de [locatie] te Luyksgestel. Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO aan [appellant] vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Luyksgestel ‘96" voor het verbouwen van diens pand. Op grond van een op 19 oktober 2007 gesloten planschadeovereenkomst tussen [appellant] en de gemeente Bergeijk heeft [appellant] zich verbonden om aan de gemeente het totale bedrag dat als tegemoetkoming in planschade wordt toegekend, te compenseren.
4. Op 2 juni 2009 heeft [belanghebbende B] een aanvraag om een tegemoetkoming in de als gevolg van dat besluit geleden planschade ingediend. Het college heeft dit verzoek onder verwijzing naar het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van januari 2010 toegewezen. De SAOZ heeft in dat advies geconcludeerd dat de planologische maatregel voor [belanghebbende B] tot een nadeliger positie heeft geleid waaruit krachtens artikel 6.1 Wro voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Dat nadeel zit met name in het gebruik, omdat met de vrijstelling planologisch een woonfunctie mogelijk is gemaakt, waar voorheen wonen niet bij recht was toegestaan.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college alleen vrijstelling van de bouwregels, en niet van de gebruiksregels, heeft verleend. Dit terwijl uit het rapport van de SAOZ van januari 2010 blijkt dat niet zozeer de vrijstelling van de bouwregels, als wel de vrijstelling van het geldende gebruiksverbod tot planschade leidt. De SAOZ is er volgens [appellant] ten onrechte van uitgegaan dat het vrijstellingsbesluit zowel de bouwregels als het gebruiksverbod betrof. Dat geen vrijstelling voor het gebruik als woning is verleend blijkt mede uit de erkenning van het college dat het in de veronderstelling was dat wonen op het perceel ingevolge het bestemmingsplan was toegestaan. Slechts de vrijstelling van de bouwvoorschriften kan dan ook een grondslag in de zin van artikel 6.1 van de Wro vormen voor de toekenning van planschade, aldus [appellant].
5.1. Het college heeft bij besluit van 31 oktober 2007, zoals blijkt uit de omschrijving van de vergunning, vrijstelling verleend voor het verbouwen van een winkel/woonhuis. Hieruit volgt niet dat tevens vrijstelling is verleend voor het gebruik als woning. Evenmin kan uit de toelichting bij dat besluit worden afgeleid dat de vrijstelling ook ziet op gebruik als woning. Deze toelichting beperkt zich tot de bouwregels. Aan de hand van de tekst en toelichting van het besluit kan dan ook niet worden aangenomen dat het college bij dat besluit heeft beoogd mede het gebruik als woning te regelen.
Steun voor dit oordeel kan worden gevonden in hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen. Daaruit is gebleken dat op het perceel van [appellant] op basis van het oude bestemmingsplan "Dorpsstraat-de Rijt", dat voorafgaand aan het bestemmingsplan "Luyksgestel ’96" gold, de bestemming "Detailhandelsdoeleinden WIWO" (winkels met woningen) rustte, dat de woonfunctie door middel van de aanduiding (*) op de bestemmingsplankaart werd aangegeven en dat het pand op dat perceel door [appellant] ook als woonhuis in gebruik is genomen. Eveneens staat vast dat de aanduiding (*) op de bestemmingsplankaart bij het bestemmingsplan "Luyksgestel 96" per abuis was vervallen en dat de vrijstelling aan [appellant] door het college is verleend in de veronderstelling dat wonen op de bestemming nog altijd was toegestaan. Dat het college meende dat op het perceel op grond van het bestemmingsplan "Luyksgestel ‘96" nog altijd een woonfunctie rustte en dat dus een vrijstelling van het gebruik als woning niet nodig was, betekent anders dan de rechtbank heeft overwogen niet dat wonen daarmee uitdrukkelijk een onderdeel van de vrijstelling vormt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat het college het advies van de SAOZ, voor zover in dat advies de vrijstelling van de gebruiksvoorschriften ten grondslag heeft gelegen aan de beoordeling van het planschadeverzoek, aan het besluit van 23 maart 2011 ten grondslag mocht leggen. Nu voorts, naar niet is betwist, uit het advies van de SAOZ volgt dat de vrijstelling van de bouwvoorschriften slechts tot een beperkt planologisch nadeel heeft geleid, had het college het verzoek van [belanghebbende B] om tegemoetkoming in planschade niet kunnen toewijzen op een wijze als hij heeft gedaan.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 maart 2011 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, voor zover het de tegemoetkoming in planschade vanwege het gebruik als woning aan [belanghebbende B] in stand laat, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 april 2012 in zaak nr. AWB 11/1480;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 23 maart 2011, kenmerk Afd L&W, voor zover dat de tegemoetkoming in planschade aan [belanghebbende B] in stand laat;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen en dit aan [appellant] toe te zenden;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.930,68 (zegge: negentienhonderddertig euro en achtenzestig cent), waarvan € 1.888,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. T.G. Drupsteen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
47-756.