ECLI:NL:RVS:2013:2023

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
201208518/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 juli 2012 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om Nederlanderschap ongegrond verklaarde. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had op 27 september 2010 het verzoek van [appellant] om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen, omdat zijn nationaliteit en identiteit niet konden worden vastgesteld. Dit besluit werd door de minister op 3 november 2011 in het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond in bewijsnood te verkeren, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2013 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.E. van Rossem, terwijl de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat van [appellant] kon worden gevergd om naar Zuid-Soedan te reizen om de benodigde documenten te verkrijgen, ondanks zijn argumenten over de onveilige situatie in dat land.

De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet al het mogelijke had gedaan om in het bezit te komen van de voor naturalisatie vereiste documenten. De enkele stelling dat de administratie in Zuid-Soedan nagenoeg geheel is vernietigd, was onvoldoende om aan te tonen dat hij niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208518/1/V6.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2012 in zaak nr. 11/5922 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2010 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.E. van Rossem, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens diens rechtsvoorganger verstaan.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van de RWN, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voormelde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. Niet is in geschil dat [appellant] bij het naturalisatieverzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Tevens is niet in geschil dat [appellant] houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat zijn nationaliteit en identiteit niet zijn komen vast te staan en bewijsnood zich niet voordoet.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte en ongemotiveerd heeft geoordeeld, dat hij niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Hij stelt dat hij stukken heeft overgelegd en heeft aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om de vereiste documenten te verkrijgen. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, gelet op de omstandigheden in Zuid-Soedan, ten onrechte heeft overwogen dat van hem kan worden gevergd dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst om aldaar een paspoort of geboortebewijs te verkrijgen, dan wel dat hij de vereiste papieren zou kunnen verkrijgen via derden in Zuid-Soedan. Hij wijst er daarbij op dat, nu de administratie in Zuid-Soedan door jarenlange burgeroorlog nagenoeg geheel is vernietigd, geen sprake is van een normale overheidsadministratie. [appellant] betoogt verder dat hij moet worden behandeld als een vluchteling, omdat de verblijfsvergunning regulier hem is toegekend op humanitaire gronden.
4.1. Met de overgelegde verklaringen en correspondentie heeft [appellant] niet aangetoond dat hij niet door de Soedanese autoriteiten in het bezit kan worden gesteld van de vereiste documenten. Dat hij de Soedanese ambassade in Den Haag zowel schriftelijk als persoonlijk heeft gevraagd om afgifte van de documenten zonder antwoord daarop te hebben ontvangen, is onvoldoende. Dat feitelijk geen ambassade bestaat die Zuid-Soedan vertegenwoordigt en de ambassade van Soedan geen papieren wenst af te geven voor burgers uit Zuid-Soedan, brengt niet met zich dat [appellant] bij geen enkele autoriteit in het land van herkomst de gevraagde documenten zou kunnen verkrijgen. Aan de enkele stelling dat het van algemene bekendheid is dat de administratie in Zuid-Soedan nagenoeg geheel is vernietigd, alsmede de verwijzing naar het algemeen ambtsbericht over Soedan en de brief van zijn advocaat aan de Soedanese ambassade in Den Haag waarin deze slechts refereert aan een telefoongesprek met een medewerker van deze ambassade, kan die gevolgtrekking evenmin worden ontleend.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat van [appellant] mag worden gevergd af te reizen naar Zuid-Soedan om de voor naturalisatie benodigde documenten te verkrijgen. [appellant] heeft met een verwijzing naar de algehele veiligheidssituatie in Zuid-Soedan niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem ten tijde van zijn verzoek onmogelijk was. Aangezien [appellant] in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier is niet vastgesteld dat zich asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van [appellant] niet kan worden gevergd naar zijn land van herkomst te reizen en aldaar een geboorteakte en een paspoort te verkrijgen. Weliswaar heeft [appellant] destijds een verzoek om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar hij heeft dit verzoek ingetrokken. [appellant] heeft evenmin getracht een geboorteakte en een paspoort door tussenkomst van, professionele, derden te verkrijgen. Niet valt in te zien waarom dit niet van hem kan worden gevergd.
Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de voor naturalisatie vereiste documenten.
De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
164-800.