201304055/1/R2.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zutphen,
en
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Walter Gillijnsschool" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Essen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan wordt door middel van het toekennen van de bestemming "Maatschappelijk" aan het schoolterrein van de Walter Gillijnsschool beoogd de bouw van een nieuw schoolgebouw mogelijk te maken.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Hiertoe voert hij het volgende aan. [appellant] betoogt dat bij het bestreden besluit sprake is van belangenverstrengeling, omdat de wethouder aan een krant een toelichting heeft gegeven op de nieuwbouwplannen van de Walter Gillijnsschool terwijl daarvoor nog geen aanvraag bekend was gemaakt.
3.1. De raad stelt dat er geen sprake is van belangenverstrengeling.
3.2. [appellant] heeft met zijn enkele stelling over de toelichting in de krant niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij het vaststellen van het plan zijn taak niet zonder vooringenomenheid zoals bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft vervuld. Het betoog faalt.
4. Verder betoogt [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen zal worden aangetast, nu de in het plan toegestane bouwhoogte zodanig is dat die ontwikkelingen negatieve gevolgen zullen hebben voor zijn uitzicht en privacy en voor de lichtinval in zijn woning. Hierbij wijst hij erop dat het maaiveld van zijn woning 0,8 meter lager is gelegen dan het maaiveld van het voorziene schoolgebouw.
4.1. De raad stelt dat het voorziene schoolgebouw passend is in de omgeving en dat het plan verrommeling tegengaat, nu andere bebouwing zal worden gesloopt.
4.2. Het bestemmingsplan voorziet voor zover thans van belang binnen de bestemming "Maatschappelijk" in een bouwvlak voor het nieuwe hoofdgebouw van de school, waarbinnen een maximale bouwhoogte van 7,5 meter is toegestaan.
4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het in het plan opgenomen bouwvlak iets is vergroot ten opzichte van de afstand tussen de locatie van het bestaande hoofdgebouw op het schoolterrein en de woning van [appellant]. De kortste afstand tussen de woning van [appellant] en het bouwvlak bedraagt ongeveer 45 meter. Het plan maakt bij recht een schoolgebouw van maximaal 7,5 meter hoog mogelijk.
Niet is uitgesloten dat zich ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor [appellant] enig verlies aan uitzicht, privacy en lichtinval zal voordoen. Gelet op de hiervoor genoemde afstand tussen de woning van [appellant] en het voorziene schoolgebouw heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het effect van het verschil in hoogte tussen het maaiveld van de woning van [appellant] en van het voorziene schoolgebouw op het uitzicht en de privacy van [appellant] en de lichtinval in zijn woning beperkt is. Ook heeft de raad zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting niet zodanig is dat van het vaststellen van het plan had moeten worden afgezien. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Overigens heeft de raad toegelicht dat een bomenrij zal worden gerealiseerd naast de woning Rietbergstraat 36 die het zicht op het voorziene schoolgebouw vanuit de woning van [appellant] deels zal wegnemen. Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
425-726.