201302036/1/V1.
Datum uitspraak: 12 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 februari 2013 in zaak nr. 12/26035 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In hoger beroep is onbestreden dat de staatssecretaris ten onrechte de vreemdeling niet in de bestuurlijke fase kenbaar heeft gemaakt dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen geven tot verkorting van de duur van het inreisverbod dan wel tot afzien van uitvaardiging daarvan en dat het aan de vreemdeling is dergelijke omstandigheden naar voren te brengen.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat, nu hij dit gebrek in beroep heeft hersteld, de rechtbank ten onrechte in de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201207013/1/V3 aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand te laten.
4. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 niet dat, indien de staatssecretaris het hiervoor onder 2 vermelde gebrek in beroep heeft hersteld, de rechtsgevolgen van het desbetreffende besluit niettemin niet in stand kunnen worden gelaten. In het geval waarop die uitspraak betrekking heeft, was de staatssecretaris niet overgegaan tot herstel van dit gebrek en zag de rechtbank ten onrechte in de enkele omstandigheid dat de desbetreffende vreemdeling niet uit eigen beweging individuele omstandigheden had aangevoerd, grond de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. In het hier aan de orde zijnde geval heeft de staatssecretaris de vreemdeling in beroep bij brief van 27 augustus 2012 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken individuele omstandigheden naar voren te brengen die hem volgens de vreemdeling aanleiding zouden moeten geven tot verkorting van de duur van het inreisverbod dan wel tot intrekking daarvan. Bij aanvullend beroepschrift van 5 september 2012 heeft de vreemdeling omstandigheden naar voren gebracht. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift in beroep gemotiveerd aangegeven waarom de aldus door de vreemdeling naar voren gebrachte omstandigheden hem geen aanleiding geven tot verkorting van de duur van het inreisverbod dan wel tot intrekking daarvan. Nu de staatssecretaris het aan het besluit klevende gebrek heeft hersteld en de vreemdeling niet inhoudelijk op de door de staatssecretaris gegeven motivering heeft gereageerd, bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand heeft gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, worden de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.
7. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 februari 2013 in zaak nr. 12/26035, voor zover de rechtbank niet de rechtsgevolgen van het besluit van de minister van Immigratie, Integratie en Asiel van 2 februari 2012, kenmerk 2763640547, in stand heeft gelaten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Robben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2013
610.