ECLI:NL:RVS:2013:199

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201204429/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A. Hammerstein
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar binnentreding bedrijfsgebouw

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 maart 2012. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Eersel het bezwaar van [appellant] tegen de binnentreding van een bedrijfsgebouw niet-ontvankelijk had verklaard. De binnentreding vond plaats op 6 juni 2011, nadat het college had aangekondigd dat een toezichthouder het gebouw zou controleren. [appellant] was niet aanwezig bij de binnentreding, en de toezichthouder heeft de toegangsdeur laten forceren om binnen te komen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 mei 2013 behandeld. De rechters hebben overwogen dat de brief van 17 mei 2011, waarin de binnentreding werd aangekondigd, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Dit betekent dat er geen bezwaar of beroep tegen deze brief mogelijk was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk kon verklaren, omdat er geen beroepbaar besluit was.

De Afdeling heeft verder vastgesteld dat de binnentreding door de toezichthouder niet in strijd was met artikel 5:13 van de Awb, omdat de toezichthouder bevoegd was om de bedrijfsruimte te betreden. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat er geen toegang tot de rechter was, omdat er geen besluit was waartegen beroep kon worden ingesteld. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201204429/1/A3.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Eersel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 maart 2012 in zaak nr. 11/2467 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Procesverloop
Bij brief van 17 mei 2011 heeft het college [appellant] te kennen gegeven dat het op 6 juni 2011 het gebouw op het perceel [locatie] te Eersel zal binnentreden.
Bij besluit van 14 juli 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2013, waar [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente Eersel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 5:13 maakt een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, eerste volzin, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge 8:71 wordt, voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.
2. Op het perceel [locatie] te Eersel wordt door [appellant] een rhododendronkwekerij geëxploiteerd. Op dit perceel bevinden zich een bedrijfsgebouw, dat door [appellant] als bedrijfswoning wordt gebruikt, en een nieuw gebouwd bedrijfsgebouw, dat volgens [appellant] als kantoor- en bedrijfsruimte wordt gebruikt. Bij een controle heeft een toezichthouder in opdracht van het college op 23 maart 2011 het nieuwe bedrijfsgebouw bezocht. Het was op dat moment niet mogelijk dit bedrijfsgebouw binnen te treden. Bij brief van 17 mei 2011 heeft het college [appellant] laten weten dat op 6 juni 2011 een toezichthouder het bedrijfsgebouw nogmaals zal controleren en daarbij ook het gebouw zal binnentreden. Aan [appellant] is verzocht bij de binnentreding aanwezig te zijn, maar aan dat verzoek is niet voldaan. De toezichthouder heeft de toegangsdeur van het bedrijfsgebouw laten forceren en is het bedrijfsgebouw binnengetreden.
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het binnentreden van de bedrijfsruimte waartegen het bezwaar van [appellant] is gericht, feitelijk handelen betreft. Het college heeft derhalve geen besluit genomen in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Het heeft het tegen de brief van 17 mei 2011 door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. Door [appellant] wordt betoogd dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de binnentreding van het bedrijfsgebouw in strijd is met artikel 5:13 van de Awb. Ambtenaren van de gemeente zijn zonder opgaaf van redenen en met disproportioneel geweld het bedrijfsgebouw binnengetreden. De rechtbank heeft door te oordelen dat het binnentreden van de bedrijfsruimte feitelijk handelen betreft waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, miskend dat aldus geen toegang tot een rechter wordt geboden, nu het gerechtshof heeft geoordeeld dat geen strafrechtelijk onderzoek naar de handelingen van de ambtenaar die is binnengetreden, kan worden ingesteld.
5. De brief van 17 mei 2011 bevat een aankondiging van een uit te voeren controle in het nieuwe bedrijfsgebouw van [appellant], met daarbij de mededeling dat de toezichthouder, wanneer geen toegang tot het gebouw wordt verschaft, zich zonodig met behulp van de sterke arm toegang zal verschaffen. Nu de bevoegdheid van de toezichthouder om elke plaats te betreden en zich zonodig toegang te verschaffen met behulp van de sterke arm voortvloeit uit artikel 5:15 van de Awb, zodat voor het ontstaan van die bevoegdheid geen nader besluit is vereist, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college terecht de brief van 17 mei 2011 niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt. Deze brief behelsde slechts een aankondiging van voorgenomen feitelijk handelen. Nu daarom, gelet op het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van die wet, geen bezwaar openstond tegen deze brief, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 17 mei 2011 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Aan toetsing aan artikel 5:13 van de Awb wordt in deze procedure niet toegekomen, omdat er, blijkens hetgeen hiervoor is overwogen, geen beroepbaar besluit voorligt dat in het licht van die bepaling kan worden beoordeeld. De omstandigheid dat geen strafrechtelijk onderzoek naar de handelwijze van de toezichthouder is ingesteld laat ten slotte onverlet dat ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van die wet, slechts tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Teneinde de beweerdelijk opgelopen schade als gevolg van het binnentreden in het bedrijfsgebouw vergoed te krijgen, kan een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingediend. In die procedure kan ook aan artikel 5:13 van de Awb worden getoetst.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Palland, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Palland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
591.