ECLI:NL:RVS:2013:1984

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201302166/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van het Besluit bodemkwaliteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 november 2013 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De staatssecretaris had op 17 oktober 2012 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] wegens overtreding van artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit besluit volgde op een bezwaar dat door [appellante] was ingediend tegen een eerdere beslissing van de staatssecretaris, die op 27 februari 2013 het bezwaar ongegrond had verklaard.

De kern van de zaak draait om de vraag of [appellante] zonder de vereiste erkenning mechanische boringen heeft uitgevoerd. De staatssecretaris stelde dat [appellante] in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit, dat het uitvoeren van werkzaamheden zonder erkenning verbiedt. [appellante] betwistte deze claim en voerde aan dat haar werkzaamheden niet onder de werkingssfeer van het protocol voor mechanisch boren vallen, en dat er dus geen erkenning vereist was.

De Raad van State oordeelde dat [appellante] in de periode voorafgaand aan de last onder dwangsom gemiddeld drie keer per week mechanische boringen had uitgevoerd, waarvoor volgens de wetgeving wel degelijk een erkenning vereist was. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris bevoegd was om handhavend op te treden en dat het beroep van [appellante] ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de erkenningsvereisten in het kader van het Besluit bodemkwaliteit en bevestigt de handhaving door de staatssecretaris.

Uitspraak

201302166/1/A4.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te 's-Heerenbroek, gemeente Kampen,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2012 heeft de staatssecretaris aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Zwiers, [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers en mr. R.S.F.G. Peters, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft aan de oplegging van de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat [appellante] zonder een daartoe verleende erkenning met een spuitlans verticale mechanische boringen heeft uitgevoerd ten behoeve van bemalingswerkzaamheden. Hierdoor heeft [appellante] volgens de staatssecretaris in strijd gehandeld met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit. De last is erop gericht een herhaling van de beweerdelijke overtreding te voorkomen.
2. Ingevolge artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, voor zover hier van belang, wordt onder erkenning verstaan de beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende voorwaarden.
Ingevolge dit artikel wordt onder werkzaamheid verstaan een bij regeling aangewezen handeling als bedoeld in artikel 11A.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, die wordt uitgevoerd met betrekking tot bodem, grond, baggerspecie of bouwstoffen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, is het verboden een werkzaamheid uit te voeren zonder daartoe verleende erkenning.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling bodemkwaliteit, wordt als werkzaamheid als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit aangewezen mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem.
3. [appellante] stelt dat het in de grond boren met haar spuitlans niet als gevolg kan hebben dat scheidende lagen worden doorboord. Dit betekent volgens haar dat deze werkzaamheid niet onder de werkingssfeer van het protocol "mechanisch boren SIKB 2101" valt. Deze werkzaamheid valt volgens haar onder de werkingssfeer van de beoordelingsrichtlijn "tijdelijke bemalingen BRL SIKB 12000" en het protocol "uitvoeren bemalingen SIKB 12030" en kan derhalve evenmin worden geacht te vallen onder de werkingssfeer van beoordelingsrichtlijn "mechanisch boren BRL SIKB 2100". Zij betoogt dat gelet op het vorenstaande voor het verrichten van deze werkzaamheid geen erkenning is vereist als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit in samenhang gelezen met artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Dat zij deze werkzaamheid meerdere malen heeft verricht zonder over een erkenning te beschikken betekent volgens haar derhalve niet dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit.
3.1. Niet in geschil is dat [appellante] in de periode die voorafging aan de oplegging van de last onder dwangsom gemiddeld drie maal per week met haar spuitlans mechanische boringen in de grond, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling bodemkwaliteit, heeft verricht ten behoeve van uitvoering van werkzaamheden voor diverse opdrachtgevers. Het aldus boren met die spuitlans betreft een werkzaamheid als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit in samenhang gelezen met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling bodemkwaliteit, waarvoor ingevolge artikel 15, eerste lid, zonder meer een erkenning is vereist. Het Besluit bodemkwaliteit biedt geen ruimte hiervan af te wijken, zodat reeds daarom niet wordt toegekomen aan de beoordeling of voormelde werkzaamheid al dan niet onder de werkingssfeer van BRL 2100 en protocol 2101 valt. Nu aan [appellante] geen erkenning is verleend voor deze werkzaamheid, heeft zij in strijd gehandeld met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit door deze te verrichten. De staatssecretaris was bevoegd om terzake handhavend op te treden.
De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
402.